Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene vraag der Farizeën

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene vraag der Farizeën

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Heeft iemand uit de oversten in hem geloofd, of uit de Farizeën?” Joh. 7 : 48

De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Zoo duidelijk kan Gods reddende liefde en erbarming niet worden voorgesteld, dat de kinderen der wereld hierdoor worden bekoord of aangetrokken. Nooit was er duidelijker en heerlijker openbaring van Gods genade dan toen de Zone Gods omwandelde op aarde. Wie was een Leeraar, gelijk Hij. Nooit had een mensch gesproken, gelijk deze Mensch. Door teekenen en wonderen bewees Christus, dat Hij waarlijk de beloofde Messias, de waarachtige God en het eeuwige Leven was.
Zijne vijanden rechters zijnde, kan niemand Hem overtuigen van eenige zonde. De woorden, welke Hij sprak, waren geest en leven.
En toch werd zijn persoon niet begeerd, zijn woord trok niet aan; er werd tweedracht onder de schare om Zijnentwil. Alleen het niet geachte, het niet ontwikkelde deel van bet volk, — alleen de ellendigen en nooddruftigen schaarden zich om den Profeet uit Galiléa, terwijl de oversten des volks en de farizeën van Hem afkeerig waren.
Wat Paulus later predikte, werd toen reeds duidelijk openbaar: »Niet vele wijzen, niet vele machtigen, niet vele edelen, maar bet dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou. Het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken.” Vervuld met de dingen der wereld, bekoord door allerlei verleiding, verblind door eigengerechtigheid, vraagt men met farizeeschen trots: »Heeft iemand uit de oversten, uit die geleerden en aanzienlijken, of heeft iemand uit de farizeën, menschen, wier heiligheid en voortreffelijkheid boven anderen algemeen bekend is, in Hem geloofd?” Indien Jezus waarlijk de Christus ware, zouden immers dezen voorgaan, door in Hem te gelooven, Hem te erkennen en te volgen. Zoo dachten en spraken de menschen eeuwen geleden, en dezelfde openbaring is gebleven tot op den huidigen dag. Bij alles wat veranderde op deze aarde, is dit beginsel gebleven. Kwam Christus andermaal op aarde in de menschelijke natuur, Hij zou gewis geen ander onthaal vinden onder de menschen, dan voor meer dan achttien eeuwen.
Nog wijst men zijne volgelingen, zijne oprechte discipelen en discipelinnen aan, als de schare, die de wet niet weet. Nog vraagt men; »Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” En »of er uit Galiléa een profeet is opgestaan?” Zoo ergert de wijsheid der wereld zich aan de wijsheid Gods, zoo stoot het ongeloof zich aan den steen, door God in Sion gelegd, als een Rots der ergernis en een steen der struikeling. Men wil een’ Christus naar eigen keuze, een’ Verlosser naar eigen idéé. Omdat men het geestelijke koninkrijk van Christus niet kent, noch den geestelijken aard van Zijn koningschap, erkent men zijn’ Persoon, Zijn Woord en Zijn gezag niet. In die blindheid en in dat ongeloof gaan de kinderen der wereld nog steeds voort Christus smadelijk te verachten en te verwerpen. Vraagt ge, waarom de oversten en de farizeën zoo gekant waren tegen Jezus, dan ligt het antwoord hierop voor de hand: men zeide immers van zijne prediking: »deze rede is hard; wie kan ze hooren?”
Jezus zag den persoon des menschen niet aan, maar leerde alom, dat God niet aanziet, wat voor oogen is; de Heere ziet het harte aan.”
Van nature is ‘s menschen hart boos, van zijne jeugd at aan. Dat hart is eene wereld vol ongerechtigheid. Geen uitwendig kleed van vroomheid kan die bron van allerlei gruwelen voor God bedekken. Geene hooge afkomst, geen stand of rang in het maatschappelijk leven, geeft eenige waardigheid aan de menschen voor God. De menschen mogen droomen van een aardschen hemel, en van eene wijde poort met een’ breeden weg, maar Christus leert ons andere dingen. Alleen genade maakt den mensch klein voor God. Zoodanigen waren Nicodemus en Jozef van Arimathea.’t Waren uitzonderingen op den regel. Voor hen had Jezus aantrekkingskracht. De farizeër heeft aan zijne eigengerechtigheid genoeg. Hij is in eigen oog rijk en heeft geens dings gebrek. Hij is gezond en heeft den Medicijnmeester niet van noode. Beide, oversten en farizeën, hebben niet gerust, voor zij Jezus aan het kruis hadden genageld. En thans, zie eens om u heen, en vraag eens, wie het zijn, die gelooven in den den eenigen Naam, onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. Nog schuilt hier en daar een enkele Nicodemus, en een Jozef van Arimathea, doch verreweg de meesten zijn arm en gering naar de wereld.
Met hoogheid des harten, met een blik en een houding die van afkeerigheid getuigen, vraagt men nog altijd naar afkomst en kwaliteit van Jezus’ discipelen. De oversten en machtigen der aarde willen wel van een Jezus hooren en wel van een hemel weten, maar alleen om in tijd van nood er mede gebaat te zijn. Waarom zou de Persoon van Christus hen aantrekken? Hij draagt geen vorstelijk kleed, en weigert elke kroon, door menschenhand gemaakt. Zelve als Zoon des menschen niets hebbende, waar Hij het boofd op nederlegt, bestaat zijne naaste omgeving uit menschen van den geringen stand: visschers en tollenaars. Rijkdom en grootheid der aarde trekt Hem niet aan, kan Hem niet bekoren. Het eenige, dat Hem aantrekt, is de ellende en de jammer van Adams geslacht, de tranen en de smarten van arme stervelingen, die zuchten en lijden onder de gevolgen der zonde. En de farizeën? Wat zouden zij met Jezus doen? Zij kunnen bet niet hooren, wat Jezus predikt: »Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke.’’ Zij kunnen het niet hooren, dat al hunne uitwendige vroomheid slechts als blinkende zonden zijn in het heilig en vlekkeloos oog van den rechtvaardigen God. Zij kunnen het niet hooren, dat zonder wedergeboorte en vernieuwing des harten door den H. Geest, zij voor God niet rechtvaardig kunnen zijn.
Zij kunnen het niet hooren, dat hun eigen-willige godsdienst wordt aangetast en hunne gruwelen worden ontdekt. Zij kunnen het niet hooren dat tegenover hunne ingebeelde vroomheid, heiligheid en deugd, een rechtvaardig »wee u” over hen wordt uitgesproken, terwijl de Heere armen van geest, treurigen, hongergen, dorstigen, gesmaden en gelasterden, om Zijns Naams wil, zalig spreekt. En nog, waar het Evangelie naar den zin en de meening des H. Geestes wordt gepredikt, zien we dezelfde openbaring onder de menschen. Eenige jaren geleden kwam een rijk en hooggeplaatst man, van adelijken bloede, uit eene boerenschuur, waar een eenvoudig, naar de wereld gering man, Gods Woord had gepredikt. Terwijl deze man, tusschen anderen (naar de wereld zooveel geringen inliep) komt onverwacht en ongedacht iemand zijner kennissen aan, die hem op de schouder tikt en vraagt: »wat doet ge hieronder dat volk?” De man antwoordde zijnen on-beschaamden vrager met te zeggen: »Met dezen zal ik God verheerlijken.” Zoo iets is zeldzaam. Doch ook deze man had geleerd wat het is: klein voor God te zijn. En zie, dan werden de rijke en de arme één; dan scheidt geen stand of geen afkomst: dan scharen we ons om Jezus, den eenigen Verlosser en Zaligmaker van zondaren. Door trekkende genade Goos,des Vaders, tot Hem gekomen en door den Heiligen Geest verlicht, verstaan we zijn Woord, kennen we zijn Persoon, en zeggen we met den profetischen zanger uit Israël: »Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen, genade is uitgestort op uwe lippen.” Wie zichzelven als een verloren zondaar leert kennen voor God, als een zondaar die alleen uit genade moet gerechtvaardigd worden, die ergert zich niet aan de dingen waaraan de oversten der Joden, en de farizeën zich weleer aan ergerden.
Het natuurlijk en verdorven verstand van den mensch wil alles in Christus begrijpen. Door de genade des geloofs nemen we Christus aan, leeren we hem volgen. Om hun ongeloof zullen vele kinderen des Koninkrijks verloren gaan, terwijl heidenen, die geloofd hebben, zullen ingaan. Wie een schaap van Jezus is, hoort Zijne stem en volgt Hem.
En dat volgen geschiedt niet omdat anderen volgen, maar omdat het schaap zijn’ Herder kent en liefheeft.
Zijn die schapen van Jezus min geacht bij de wereld, zij zijn uitverkoren en dierbaar bij God. De Heere kent ze allen bij name.
Hij waakt er over bij dage en bij nachte, als een herder over zijne kudde. Deelen de schapen in den smaad, haren herder aangedaan, zij zullen ook eens deelen in de. heerlijkheid van Hem, die ze kocht met zijn dierbaar bloed. Niet de vraag, of gij tot de oversten of tot de farizeën behoordet; niet de vraag, of gij de meerderheid en de grootheid aan uwe zijde hebt gehad, zal beslissen voor de eeuwigheid, maar wel, of gij geloofdet in den Zone Gods.
Want die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1893

De Wekker | 4 Pagina's

Eene vraag der Farizeën

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1893

De Wekker | 4 Pagina's