Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (I)

Een verhaal, door R. van U.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Geloofd zij God met diepst ontzag! Hij overlaadt ons, dag aan dag Met Zijne gunstbewijzen!”
Uit schoone psalmvers hoorde ik eenige jaren geleden in den vroegen morgen den mond eener arme weduwe zingend belijden. Zij woonde in een gehuurd huisje, aan den straatweg van M. naar G. Met hard werken moest ze voor :zich en haar zoontje Willem, dat nauwelijks zeven jaren telde, haar schamel stuksken brood verdienen. Maar zij had een paar ferme handen aan het lijf, die voor het boerenwerk, dat zij vee! verrichtte, alleszins bekwaam en geschikt mochten heeten. Had zij in den zomer handen vol werks met wieden en schoffelen, later, wanneer de sikkels het gouden graan op de akkers velden, verdiende zij als garvenbindster een aardig dagloon. En ook tegen den herfst zag men haar ijverig op de aardappel-akkers met de inzameling van dien oogst bezig.
Zij had van den Heere veel lust voor den arbeid ontvangen, zoodat haar taak haar licht viel en men menigeen dikwijls hoorde zeggen: »Die vrouw van Dijk is toch een bijzonder mensch! Anderen zouden, in omstandigheden als de hare, het hoofd laten hangen en den moed laten zakken, maar haar treft men bijna altijd goedsmoeds aan ! Steeds weer ontmoet men haar in die opgewekte, blijmoedige stemming, en of men haar ‘s morgens vroeg of ‘s avonds laat ontmoet, reeds haar gelaat teekent blijde tevredenheid ! En niet alleen wanneer zij ruimschoots werk en dus nog al verdiensten heeft, maar ook in den winter, wanneer zij met breiwerk haar schamel stukje brood moet verdienen, hoort men haar gedurig zingen of neuriën!”
»Was vrouw “Van Dijk dan inderdaad zoo gelukkig? Zij was toch arm?” Zóó hoor ik, dunkt mij, reeds sommige lezers en lezeressen bedenkelijk vragen.
Ja, arm was zij, maar .... rijk was zij ook! En juist door de armoede, waarin God haar had gebracht, was zij rijk geworden!
Gij zet misschien een paar groote oogen op en denkt, dat ik mij deerlijk vergis? Toch niet; — ik vergis mij geenszins; en ik wil u al vast op den weg leiden, om te maken, dat gij zelf mijne bedoeling zult vinden. — Gij hebt in uwen bijbel voorzeker meer dan eens gelezen: »Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door zijne armoede zoudt rijk worden,” Als ik nu zeg.dat vrouw Van Dijk de beteekenis dier woorden had leeren verstaan, dan zult gij mij, nadat ik u nog het volgende uit haar vroeger leven vertel, ook wel willen toestemmen, dat vrouw Van Dijk arm en toch rijk was en door armoede tot dien rijkdom was gekomen.
Anna van Meerten was 26 jaar oud, toen zij huwde met den timmerman Gerrit van Dijk. Van Dijk was een bolleboos in zijn vak. Alle timmerlieden van het dorp erkenden dit. »‘t Is een gladde vent,” placht de gemeentearchitect Bijlhouwer van Van Dijk te getuigen. Al wat uit Van Dijks handen kwam zag er degelijk en keurig afgewerkt uit. Geld bezat onze timmerman niet, maar hij was in het bezit van eén helder verstand, een gezond lichaam en liefde voor zijn vak. En daarbij had hij nog iets, — iets, dat wij eigenlijk het eerst hadden moeten noemen: Van Dijk had leeren vragen: wat moet ik doen om eenmaal voor Gods rechterstoel te kunnen bestaan?
Met die eigenschappen toegerust, vestigde de jonge man, die tot dusver als meesterknecht bij baas Van Putten had gediend, zich in ‘1872 te N. als meestertimmerman.
In den beginne ging alles voorspoedig. Van Dijk vond veel werk en binnen korten tijd was hij bekend voor den bekwaamsten timmerman uit heel den omtrek. Zijn huisgezin werd, ongeveer een jaar na zijn huwelijk, vergroot met een kleinen spring-in-’t-veld, — een zoontje, dat Willem werd gedoopt. Niemand scheen nu gelukkiger dan vrouw Van Dijk met haar man en kind. Als zij des zondags met haar man en den kleinen Wim in de zindelijke voorkamer zat, kon zij dan ook niet nalaten om nu en dan eens te zeggen: »Gerrit! j wat zijn wij toch gelukkig, nietwaar? Wij hebben toch maar alles wat een mensch kan wenschen!” Maar dan keek Van Dijk zijne vrouw eens goed in de oogen en las een kenner in dien blik de bedenking: »vrouwtje! ja gij schijnt gelukkig, maar ik gevoel mij geenszins gelukkig; — ik kan niet met blijdschap aan de toekomst denken! Gij daarentegen denkt blijkbaar niet aan die toekomst, en omdat gij u daarmede niet bezig houdt en alleen uw oog op onzen tijdelijken voorspoed vestigt, acht ge u gelukkig!” Echter sprak Van Dijk deze gedachten, die zijn hart vervulden, niet uit. Als zijne vrouw hare tevredenheid openbaarde, zweeg Van Dijk meestal; ook wel gebeurde het, dat hij zijne vrouw toestemmend beantwoordde. Hij wist zelf niet recht wat er eigenlijk aan zijn geluk en aan dat zijner echtgenoote haperde, maar dat hun geluk niet volmaakt was, gevoelde hij ‘t best als hij aan de toekomst dacht. »Als ik moest sterven, zooals ik nu ben,” redeneerde Van Dijk dikwijls bij zich zelven, »zou ik dan gelukkig worden? Zou ik dan den Hemel binnenkomen? Hoe kan ik daarvan zekerheid krijgen?”
Echter werden die gedachten veelal spoedig op zijde gedrongen door de drukke redeneering van zijn vrouwtje of door het bezoek van baas Kampers, de smid van het dorp, die des zondags, na den kerktijd, veelal met zijne vrouw een bezoek aan baas Van Dijk bracht.
Kampers was er den man niet naar, om zich met de toekomst bezig te houden. »Dat laat ik aan anderen over!” zei hij gewoonlijk. »Ik doe van den morgen tot den avond mijn uiterste best, om voor vrouw en kinderen een flink stuk brood te verdienen. In de week schiet er voor mij geen tijd over, om mij met vrome dingen te bemoeien. En als ‘t zaterdagavond is, verlang ik er naar om met mijne kennissen in »de Postwagen” het nieuws van den dag te bespreken om door onderling gesprek te leeren wat wij kunnen doen om het lot van werklieden, zooals ik, te verbeteren, want — waarom zou ik het verzwijgen? — ook ik wil het mettertijd wel een beetje beter hebben dan ik het nu heb. Ik begrijp niet, en ik kan het niet billijk vinden, dat ik maar jaar in jaar uit den zwaren hamer moet zwaaiën, terwijl anderen, die (door onregelmatige verdeeling van het eigendom en kapitaal) geld hebben, met "niets-doen” de wereld doorkomen. —En’s zondags? Nu ja, het is des zaterdags gewoonlijk tegen twaalven, eer ik uit »de Postwagen” terug keer; dan wil men des zondags natuurlijk wel eens uitslapen!”

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1893

De Wekker | 4 Pagina's

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1893

De Wekker | 4 Pagina's