Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (VII)

Een verhaal, door R. van U.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Vrouwlief! ge vraagt mij zooveel," antwoordde Van Dijk. — lk heb het vroeger beter gehad dan nu. O, toen mij Brouwer van morgen op den hoek van de Voorstraat tegenkwam en zoo in ’t voorbijgaan mij toefluisterde: »is Gods volk nog uw volk’?”, toen was het in mijn hart zoo bang. Ik ben niet meer,wal ik vroeger was. Toen had ik werkelijk lust in den dienst van God; het kerk-gaan was mij een genot; gaarne sprak ik met vrome mensehen of, beter gezegd ik hoorde ze gaarne spreken; de bijbel was mijn liefste leesboek, en nu … maar neen! ik behoef bet je ook niet te vertellen, vrouw! Gij weet wel, dat ik dezelfde man niet meer ben van vroeger.”—
»Maar hoe komt het dan toch, dat ge nu zoo geheel anders zijt, man?” vroeg vrouw Van Dijk.
Van Dijk zweeg.
»Waarom zwijg je nu?” hernam zij.
»Ge weet toch zeker de oorzaak van dien ommekeer wel; en waarom bet dar niet aan mij gezegd?”
Weer biggelden er tranen over Van Dijks wangen, maar er kwam geen woord over Van Dijks lippen.
"Als gij het dan niet zeggen wilt, zal ik dan maar zeggen, wat ik als de oorzaak beschouw?” vervolgde vrouw Van Dijk.
»lk wil wel, maar ik kan niet!” zei Van Dijk.
»Man!” hernam de vrouw, »gij hebt andere en geheel verkeerde leidslieden ; Kampers en de luidjes van zijn slag deugen niet voor je. En dacht ge, dat ik in je afgetrokkenheid en in geheel je leven niet heb opgemerkt, dat je zeil spijt hebt, dat je in het gezelschap van Kampers en die anderen gekomen zijt? Ik weet zeker, dat je eigen hart je beschuldigt, Heb je wel één’ keer met waar genoegen den zaterdagavond in »de Postwagen” gesleten ? Heb je na dien eersten zaterdagavond in »de Postwagen” wel ooit weer één’ blijden zondag gehad? Mij dunkt, je moet des zondags wel gedurig in je binnenste zeggen: »ik heb mijzelven de goede dagen van vroeger ontroofd; — ik ben zelf de oorzaak van al het displeizier, dat ik mijzelf, mijne vrouw en mijn kind veroorzaak. Zeg het eens eerlijk, man! is ’t niet zoo ?” —
»Vrouw! zwijg er maar liever van!” zei Van Dijk daarop, sik weet wel, dat ik niet bij Kampers en zijn gezelschap behoor. En ik wil je er dit nog bij zeggen; toen ’k daar pas in den tuin was, heb ik besloten niet weer naar »de Postwagen” te gaan. Ik heb dan ook gisteren al aan Kampers gezegd, dat ik het nut van al die redeneeringen in »de Postwagen” maar niet kan inzien. Ik heb in »de Postwagen” in al dien tijd niets geleerd,— letterlijk niets; —een heet hoofd, een lastig humeur en een onverschillig hart, lieve vrouw! heb ik er opgedaan. Maar ’t is uit, voor altijd uit! Vroeger had ik het heter dan nu; toen vierde ik zondag, nu niet. En ik weet wel, dat ik ook mijn huisgezin niet alleen veel last, misschien wei veel tranen, heb veroorzaakt; maar ook schade heb gedaan. Neen, VROUW! ’t is uit. Ik blijf stil Ie keus weg uit »de Postwagen”, en als ik Kampers ontmoet, of wie der vrienden ook, dan zal ik ronduit zeggen, dat ik van hun gezelschap al veel te veel heb. ’t Zijn geen vrienden, die menschen ; ik wil onze vroegere vrienden vragen, of zij toch maar weer willen komen, en ik zal het hun zeggen, dat ik verkeerd heb gedaan met hunne bezoeken niet te waardeeren. Ik zal hun vergeving vragen!”—
»En wat nog meer?” vroeg vrouw Van Dijk, toen haar man eindigde met spreken, —
»Nog meer?” vroeg Van Dijk. »Wat bedoeld ge? IJ heb ik immers reeds schuld beleden.”
»Ja, maar,” liet vrouw Van Dijk volgen, »er zijn er meer, die uwe schuldbelijdenis moeten hooren.” —
»Ja, Anna!” was het antwoord, adat weet ik; ik zal God bidden om vergeving en ik weet, dat Hij gezegd heeft, dat zij, die hunne zonden belijden en laten, vergeving zullen ontvangen!”
»Och, man! doe het dan dadelijk!” zei de blijde vrouw Van Dijk. En ’t was, alsof bij den man, die enkele oogenblikken te voren gezegd had niet te kunnen bidden, op eens alle vreesachtigheid was weggevaagd. In een eenvoudig, kort gebed beleed hij voor den Alwetenden God, dat hij gezondigd bad, door zijn’ eigen weg te gaan, door een beter pad te verlaten, door zichzelven, zijne vrouw en zijn kind te bedroeven en door tegen Gods Woord in te handelen. Hij vroeg den Heere om kracht, opdat hij getrouw mocht Wijven in den weg, dien hij zich voornam voortaan te gaan.
Teen het »Amen” uitgesproken was, vloeiden de tranen van man en vrouw. Die tranen, nietwaar, waren niet alleen tolken van droefheid, maar ook van blijdschap.
Een gelukkige zondagmiddag zou het genot van dezen blijden dag nog verhoogen.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1893

De Wekker | 4 Pagina's

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1893

De Wekker | 4 Pagina's