Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beantwoording van vragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beantwoording van vragen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te lang reeds wachtte een lijstje van vragen, mij door den geachten redacteur toegezonden, op beantwoording. Die het inzond verontschuldige mij.
De eerste vraag is:
»1 Kron. 6 : 3a in overeenstemming met Exod. 2, waar Mozes als de eerstgeborene wordt vermeld, en tevens in vs. 4 van Mirjam als van eene oudere zuster wordt melding gemaakt.”
In Exod. 2 begint de geschiedenis van Mozes en was het wel noodig, dat zijne afkomst werd gemeld, niet, dat vaneen oudere broeder of van eene zuster werd gesproken. Mozes is de hoofdpersoon . A Is zoodanig wordt hij eerst genoemd en eerst later, waar ze in zijne geschiedenis voorkomen, zijn broeder en zijne zuster. Zoo wordt ook van Noach’s zonen eerst Sem gemeld, als de meest beteekenende, daarna Cham, van wien die droevige daad zal worden verhaald, en eindelijk Japheth, van wien de Schrift zoo goed als geheel zwijgt. Toch was Japheth de eerstgeborene (Gen. 10:21), Sem de tweede (11 : 10) en Cham dé jongste (9 : 24). Hierbij zij aangemerkt, dat het recht van wedervergelding hierdoor zoo zichtbaar werd. Als jongste zoon bad Cham zijnen vader bespot. De vloek komt ook over Cham’s jongsten over Kanaän (Gen. 10 :6,1 Kron. 1: 8),

»Waarom ontbreekt in 2 Joh. 3 de naam des Heiligen Geestes?”
Die naam is duidelijk genoeg tusschen de woorden in te lezen. De Vader en de Zoon schenken »genade, barmhartigheid, vrede,” »in waarheid en liefde” door de gave, door de zending des Heiligen Geestes. Men lette op de gewoonte der Heilige Schrift in uitdrukkingen. Als de Heere Jezus op alle de geboden wijzen wil, noemt Hij slechts enkele uit de tweede tafel (Matth. 19 ; 18 v.) Zoo wordt ook in de Apostolische zegenbede niet altijd de Heilige Geest genoemd, ook niet altijd God de Vader (Bom. 10 : 24, 27; 1 Kor. 16:22), terwijl soms geen wordt gemist (2 Kor. 13:13).

«Volgens 1 Sam. 21 : 1a, was David alleen, hoe kon de Heere Jezus dan zeggen: «en die met hem waren,” (Matth. 12 : 3 en Lukas 6 : 3)7”
De vrager gelieve in 1 Sam. 21 even verder te lezen, dan zal hij zien, dat de jongelingen achter gebleven waren, en op de vraag van Achimelech: »waarom zijt gij alleen?” als geantwoord is: nik ben niet alleen, maar ik heb de jongelingen op een afstand gehouden” (vs. 2, 4 en 5).

«Had men uit Egypte dat goud, scharlaken, purper, enz., medegebracht (Ex. 38), want in de woestijn was niets?”
Men vergelijke Exod. 12 : 35 en 36. Verder vergete men niet, dat gedurig karavanen door de woestijnen trokken met koopwaren, van welke de Israëlieten wat ze begeerden voor Egypte’s medegenomen schatten konden inruilen.

«Hand. 7 : 25. Hoe kon Mozes zulks denken, daar Jehovah hen toen nog niet in den braambosch verschenen was, en hij later zelfs zeer onwillig was naar Faraö te gaan ?
Het ging Mozes als zoo velen, die zich inbeelden tot eenig werk geroepen te zijn, omdat zij zichze ve daartoe bekwaam achten, en van dezulken wil de Heere zich niet bedienen. Toen Mozes al zijne inbeeldingen in het zand van de woestijn had begraven, en zichzelven had leeren kennen als een onbekwaam werktuig, was hij eerst net geschikte voorwerp in de oogen des Heeren, Eerst had hij, wat den tijd betreft, eene ingebeelde roeping, later ontving hij eene werkelijke van den Heere.

»Matth. 28 : 16 en Luk. 24 : 50 verschillen, want onze Heiland is toch niet van Galilea maar uit Judea ten hemel gevaren?”
Natuurlijk, want in Matth. 28 wordt niet van de hemelvaart gesproken. Door sommigen wordt daarbij gedacht aan de verschijning, waarvan Paulus 1 Kor. 15: 6 spreekt.

«Aan het slot van Ps. 72 staat: «de gebeden van David hebben een einde,” en wij vinden nog verscheidene psalmen van hem: 101, 103, 108, enz.?”
De psalmbundel bestaat uit vijf verzamelingen. De drie eerste 1—41, 42—72 en 73—89 eindigen elk met de woorden «Amen, ja, amen,” de vierde 90—106 met «Amen, Hallelujah’” de vijfde 107—150 met »Hallelujah.” Alzoo zijn bovengenoemde woorden mede een slot van den derden bundel, terwijl er in den vierden en vijfden nog andere van denzelfden zanger zijn opgenomen.

«Joh. 6 : 70. Waarom vraagden de Apostelen toen reeds niet: «ben ik het, Heere,” gelijk later in de paaschzaal?”
Omdat de discipelen het toen nog niet gelooven konden, dat de Heere lijden zou, en die aankondigingen hun raadselen waren. In de paaschzaal was het te duidelijk medegedeeld, dat ze nog konden denken «deze dingen hebben andere beduidenis.” Nu kon het geen spreken door gelijkenissen meer zijn. Vandaar eerst toen dat »zien op elkander, twijfelende van wien Hij dat zeide” (Joh. 13 : 22) en die vraag.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Beantwoording van vragen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1894

De Wekker | 4 Pagina's