Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Elohim - Adonai - Jahwèh

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Elohim - Adonai - Jahwèh

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Be drie hierboven staande woorden zijn de namen, waarmede de Heere God in het Oude Testament wordt genoemd, en het is wel der moeite waard op de onderscheidene beteekenis dier woorden te letten. Het eerste Elohim beteekent »hoogheden.” Het wil dus God voorstellen in Zijne Majesteit, Zijne macht als Schepper van al wat is, als gebieder en Koning. Het is een meervoudige vorm, waarbij toch het bijgevoegde werkwoord in het enkelvoud wordt gelezen, zoodat wij daarin vinden eene meerderheid in personen en toch eene eenheid in het wezen. Het is in onze Staten-overzetting eenvoudig met het woord »God” overgezet. De tweede naam Adonai wordt vertaald: »Heere,” doch is met kleinere letter gedrukt dan het »Heere,” waar in ‘t oorspronkelijke Jahwèh te lezen staat. Ook dat is een meervoudige vorm, welke eveneens met het werkwoord in ‘t enkelvoud wordt verbonden. (In Psalm 45 : 12 heeft onze oude overzetting terecht Heer, en niet Heere. De uitgaven van het Britsche Bijbelgenootschap drukten ook daar Heere). Het woord is afgeleid van het werkwoord doen of dim dat richten beteekent, vanwaar ook de naam Dan. Het komt in enkelvoudigen vorm voor in ‘1 Kon. 16 : 24 van Semer als »heer des bergs.” Zoo wordt ook God genoemd Joz. 3 : 11: »Heer der gansche aarde.” Het woord noemt dus den Heere Adonai als bezitter, bestuurder, richter van al wat is en leeft. Zooals wij zeiden, wordt ook het Jahweh door »Heere” vertaald, doch dan is dat met grootere letters gedrukt. Er bestaan ook sommige bijbels, Jehovah-bijbels genoemd, welke geheel met onzen tekst overeenkomen, uitgezonderd dat in plaats van dit Heere, Jehovah wordt gelezen. Dien naam gaf de Heere Zich, toen Mozes Hem naar Zijnen naam vroeg: Ehjèh asjer èhjeh, d. i. »Ik zal zijn, die Ik zijn zal.” Vandaar de Naam Jahwèh, dat is: »Hij zal zijn,” of »Hij zal doen zijn,” welken naam de Heere draagt, niet als Schepper of Regeerder der geheele wereld, maar als de God van Israël, de God van Zijn volk, de God des verbonds. Latere Joden meenden op grond van Jer. 24:16, dat zij dien naam niet mochten uitspreken. Zij lazen daarvoor in de plaats Adonai, terwijl door samenvoeging der medeklinkers van Jahwèh, met de klink-letters van Adonai, welke de Masorethen daaronder plaatsten, de vorm Jehovah is ontstaan. Soms ook vinden wij er de klinkers onder van Elohim als Obadjal, waar het woord Adonai voorgaat en anders die naam tweemalen achter elkander zou voorkomen. Alleen bij het uitspreken van den zegen in Num. 6 : 24 v.v. werd Jahwèh gezegd volgens vs. 27: »aldus zult gij Mijnen Naam op de kinderen Israëls leggen.” Met zulk een eerbied was men voor dat woord vervuld, dat voor het overschrijven dier letters bijzonder sehrijfmateriaal werd gebezigd, en, waar volgens den regel het getal 15 zou worden geschreven Jh (10 plus 5). men in plaats daarvan schreef tw (9 plus 0), omdat de letters Jh die van den naam van den Verbondsgod waren. Do verkorte naam Jah (Hebr. Jh) komt dan ook voor in Exod, 15 : 2. Oproei keiijk is het, hoe die naam overeenkomt met het Egyptische Jao. Volgens de Kabbalistische verklaring zijn de drie medeklinkers van den naam Jhh de beginletters van drie woorden, welke beteekenen: »die is, die was en die komt.” De Grieksche schrijver Plutarchus vermeldt ons, dat op den tempel te Sa’is geschreven stond in’t Grieksch: »ik ben al wat was, wat is en zijn zal,” hetwelk overeenkomt met het Chinesche I, Hi, Wei. De naam, door den Heere Zich gegeven, is dus blijkbaar ook door anderen vernomen en nagevolgd.
In het bock Genesis heelt de bijbelbestrijder gemeend twee verschillende stukken te vinden, de zoogenaamde Elohim- en de Jahwèh-oorkonde. In Gen. 1 toch vinden wij een scheppingsverhaal, waarin de eerste, in Gen. 2 een, waarin de tweede naam te lezen staat. Die aldus leeren hebben zeker weinig gevoel voor het schoone en ware dat Mozes alzoo uitdrukt. In Gen. 1 vermeldt hij het werk van Elohim, den Koning van al wat is; in Gen. 2 leert hij de genesis of den aanvang van het godsrijk. Waar Gods almacht wordt op den voorgrond gesteld, als van den Koning der gansche aarde, waar Zijne eischen, Zijne bevelen worden medegedeeld, bezigt Mozes den naam Elohim; waar de Heere als God des verbonds, waar Hij in Zijne trouw wordt voorgesteld, den naam Jahwèh. Op menige plaats is het treffend dit op te merken, evenals in het Nieuwe Testament het onderscheiden gebruik van den persoonsnaam Jezus en den ambtsnaam Christus, van onzen Verlosser. In Gen. 2 wordt van den Heere God gesproken ; in Gen. 3 wordt ook in vs. 1 van den Heere God in het begin gesproken, om te meer de zonde te doen uitkomen, welke zal worden medegedeeld. De God des verbonds toch was de Maker van alles, maar de slang spreekt van Elohim, van God; en de vrouw noemt Hem desgelijks alleen God. Zij vergeet, dat Hij Jahwèh, de Verbondsgod is, of schaamt zich reeds voor de slang Hem zoo te noemen, en als de Getrouwe tot redding den mensch opzoekt, wordt Hij weder Heere God genoemd. Zoo zegt het duivelenheir, dat onzen Zaligmaker niet als Messias d. i. den Christus, den Gezalfden erkennen wil, omdat Satan de overste wil zijn (Matth. 8 : 29): »Jezus, Gij Zone Gods,” maar Petrus roept (Matth. 16 : 16): »Gij zijt de Christus.” Om te zien, hoe ongerijmd het is, uit die beide namen des Heeren in Genesis te willen afleiden, dat het boek uit twee andere is in elkander gepast, merke men op, hoe in een en hetzelfde vers met zeer opmerkelijke onderscheiding beide voorkomen. In Gen. 7 :16 bijv. staat, dat Elohim, God, bevolen had in de ark te gaan, en dat Jahwèh, de Heere, achter hem toesloot. Eveneens was het, volgens Gen. 8: 14, dat Elohim beval uit de ark te gaan, terwijl Noach voor Jahwèh een altaar bouwt, en Hij in Zijn hart als Verbondsgod den zegen voorneemt, welken Hij als Almachtige God zal vervullen. Er zijn in de Schrift zoovele fijnheden, indien ik ze zoo noemen mag, welke te meer doen uitkomen haren goddelijken oorsprong. Indien wij eens al de diepten, al de verborgene schatten voor geleerden en eenvoudigen konden uitgraven, hoeveel meer nog zouden wij opgetogen van bewondering zijn!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Elohim - Adonai - Jahwèh

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1894

De Wekker | 4 Pagina's