Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zelfbeproeving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zelfbeproeving

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot zelfbeproeving maant de Heere in Zijn Woord hij herhaling aan. 1 Kor. 11 : 28: »de mensch beproeve zichzelven.” 2 Kor. 13 : 5: «onderzoekt u zelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven.” Gal. 6 : 4: »een iegelijk beproeve zijn eigen werk.” De gaven Gods te ontkennen of Zijn genadewerk te betwijfelen, is zeker zonde, is beleedigend voor den Heere. Indien wij iemand bijzonder weldeden, veel liefde bewezen, en hij meende dan niets te hebben ontvangen en kwam tot ons, alsof hij nog nooit eene liefdebetooning had ondervonden, wij zouden hem ondankbaar en onvatbaar voor liefde honden. Toch heeft hij, die liefheeft, behoefte aan gedurige verzekering en lokt hij die uit. Een vader betuigt aan zijn kind, hoe lief hij het heeft, en een zoon toont het den vader dat hij die beantwoordt. Het »gij zijt de Mijne” van Gods wege, en het »ik ben de Uwe” van des menschen zijde ontmoeten elkaar zoo liefelijk.
Is dat zoo, ook even zeker is het, dat in het hoogste en heiligste wel schuchterheid betaamt. De dwaze maagden gingen ook uit en hadden de lampen brandende. Vielen zij in slaap, ook de wijze. De Schrift leert ons: »Niet een iegelijk, die tot Mij »Heere Heere” zegt, zal ingaan in het koninkrijk der hemelen. Velen zullen te dien dage zeggen: Heere, Heere! hebben wij niet in Uwen Naam geprofeteerd en in Uwen Naam duivelen uitgeworpen en in Uwen Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt” (Matth. 7:21 vv.). Men kan het ver brengen in den schijn van godzaligheid; er kunnen aandoeningen, vooral in dezen zoo zenuwachtigen tijd, worden opgewekt; men kan zeer nabij het koninkrijk Gods komen; maar met éénen voet op den drempel is nog niet binnen.
Een ernstig vragen: »ben ik het?” eene bede: «doorgrond mij, o God! en ken mijn hart, beproef mij en ken mijne gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg” (Ps. 139 : 2’3 vv.), is wel in dezen tijd vooral noodig. Heeft men door overtuiging gedrongen een zwaren stap gedaan, bijvoorbeeld getrouwheid betoond aan zijn Kerk, en daarvoor smaadheid en schade gedragen, heeft men zich vele opofferingen getroost in geldelijke gaven of zwaren arbeid, men legt zoo lichtelijk het hoofd neder op dat kussen en slaapt in; de vorst des kwaads laat niet na zijn wiegeliedje er bij te zingen en een slaapdrank telkens bij vernieuwing toe te dienen. Heeft men ernstig strijd gevoerd met anders gezinden, men verhaalt het zoo gaarne aan anderen, en wordt er om geprezen en bewonderd en de booze lacht in zijn vuist om het zelfbedrog.
O! onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven.
Dat geschiedt het best in de binnenkamer voor Gods aangezicht.
De zaak is zoo groot. Uit de vele millioenen, die op aarde leven, zijn er maar zoo weinige, die Christenen heeten; van die millioenen Christenen maar zoo weinigen, die de waarheid uitwendig belijden; van die belijders slechts zoo weinigen, die waarlijk den Heere leven, ‘t Is ontzaglijk waar: »velen geroepen, weinigen uitverkoren,” Als dan de mensch in zijn hart en leven ziet, en bij ziet beide zoo doemwaardig voor God, dan behoort er wel bijzondere genade toe om te kunnen aannemen, dat men die ééne uit zoovele duizenden is, dien de Heere heeft gekozen. Al is het dan niet als de vraag van God-miskennenden twijfel, dan is het toch de vraag van God-verheerlijkende, van God-bewonderende genade: »Heere! kan het waar zijn: ik één van die? en waarom ik?” Er waren toch zoovele beteren, zoovele, die het meer waardig waren.
Ik had als student te Leiden een ouderen vriend, die in de rechten studeerde, die, hoe ook door mede-studenten bespot, zijn bijbel bleef lezen, de toenmalige vrijzinnige leeraren in de Her-vormde Kerk ontliep, om elders recht-zinnigen te hooren, zelfs, en dat beteekende in de Leidsche studentenwereld in dien tijd niet weinig, nu en dan de Afgescheidene Kerk bezocht, Hij was mij een waarschuwend vriend, hield den zoo jeugdigen gedurig tegen, als anderen hem wilden medeslepen, was in vermaning en bestraffing getrouw. Had ik meer naar hem geluisterd! Na jaren, als Gods genade zich aan mij verheerlijkt had, haakte ik den advocaat te bezoeken, meenende nu van hart tot hart met den broeder te kunnen spreken. Ik vond hem in dronkenschap. Ik zocht te redden, maar mijne poging leed schipbreuk. In dronkenmans-waanzinnigheid viel hij later dood ter neder. Waarom hij niet in het leven? Waarom ik niet in den dood?
Het is zoo zwaar om te gelooven met bezit van de verzekerdheid des geloofs: Geen ellendiger leven dan geteekend staat in het woord: «zonder God in de wereld,” geen hooger zaligheid, dan met God te zijn. Het onderscheid is niet klein tusschen kind der wereld en kind van God, erfgenaam van hel of van hemel, reiziger naar de plaats waar men de tongen kauwt van pijn of daarheen, waar het eeuwig Hallelujah klinkt. Is eene zaak van weinig waarde, men gelooft het gemakkelijk, men denkt er niet veel over na, maar neemt het aan. Wat wondervol en voor ons hoogst, gewichtig is, wordt meer gewikt en gewogen, en vindt lichtelijk een: »zou het waar kunnen zijn?” Wat is wonder-voller en gewichtiger dan dit: een kind Gods te zijn ?
Den discipelen was het door de vrouwen aangezegd, dat de Heere was opgestaan. De woorden van Christus zelven waren hun herinnerd. De Emmaüsgangers hadden het verhaald. Petrus had het hun medegedeeld, dat hij den Heere had gezien. Zij hadden het zelve uitgeroepen: »De Heere is waarlijk opgestaan!” Toch meenden zij, toen de Heere Zich hun openbaarde, dat zij een geest zagen. De Heere toonde handen en voeten en zeide: »Tast Mij aan.” Nu zouden wij meenen, kon toch geene bevestiging meer noodig zijn. Toch meldt ons de geschiedschrijver (Lukas 24 : 41): adat zij het van blijdschap nog niet geloofden.” »Van blijdschap,” en welke zielsverrukking kan grooter zijn, dan van den zondaar, die vanden rand der wanhoop in de vreugde Gods wordt geplaatst? Ziet! dat te weten, is eene blijdschap, welke alle verstand te boven gaat. Dat geeft men niet, al gaf iemand al het goed van zijn hart er voor. Is het dan anders mogelijk, dan dat het dien alzoo geredden als de Apostelen is, toen zij den Meere zagen. »Als de Heere de gevangenen Zion’s wederbracht, waren zij gelijk degenen, die droomen. Toen werd de mond vervuld met lachen en de tong met gejuich. Toen zeide men onder de heidenen: De Heere heeft groote dingen aan deze gedaan” (Ps. 126 : 1 vv.). Wat is nu in beteekenis die wederbrenging in ‘t aardsche Kanaän, bij de overbrenging in eeuwige genade?
O, onderzoekt uzelven, of gij in bef geloof zijt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Zelfbeproeving

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1894

De Wekker | 4 Pagina's