Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het onbedriegelijk kenmerk van Jezus’ discipelen (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het onbedriegelijk kenmerk van Jezus’ discipelen (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander.” Jac. 13 : 85

Buiten allen twijfel zijn zij de gelukkigste menschen op aarde, die in waarheid Jezus’ discipelen zijn.
Dit is de grootste eer, die een nietig sterveling op aarde kan te beurt vallen. Hierover bestaat onder belijders der waarheid geen verschil. Het is in de H. S. zoo duidelijk uitgesproken en op zoo velerlei wijze bevestigd, dat dit geen tegenspraak kan lijden. Anders is dit, als we de vraag aan de orde stellen, wie zulk een discipel is, en, in de tweede plaats, waardoor deze van alle anderen zijn onderscheiden.
Zooveel wordt in de Heilige Schrift genoemd wat als ondescheidingsteeken kan gelden, en toch vraagt voortdurend in het praktisch leven nog zoo menig bekommerd gemoed: „och, dat ik dit ééne slechts weten mocht.” En waarom die vraag, uit behoefte der ziele geboren? Wel, als men dit maar zeker wist en met volkomen zelfbewustheid in deze weldaad deelde, dan vreesde men niet, noch voor het heden, noch voor de toekomst. Hoe donker dus ooit Gods weg mag zijn, hoe zwaar het kruis ook drukt, hoe bitter de teleurstellingen en hoe groot de smarten dezes levens ook kunnen zijn, maar dan zal zeker de belofte des Heeren worden vervuld: „waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn” ; en de troost, hieruit voortvloeiend, zal rijkelijk opwegen tegen alle ellenden, die wij ia dit leven vanwege de zonde onderworpen zijn.
Maar hoe tot die wetenschap gekomen, waaraan zich getoetst, waardoor de volkomen zekerheid dezer zoo groote gunst verkregen ? Men hoorde anderen hunne bekeering verhalen; men hoorde anderen van groote dingen spreken; men zag anderen met zooveel schitterende gaven, maar ziende op zichzelven, komt telkens hetzelfde bezwaar weer boven: „Ik moest, was ik een discipel van Jezus, anders wezen dan ik nu ben.” Spreekt men over de leer der zaligheid, dan weet men wel of er al of geene overeenstemming is, — spreekt men over herborenen, dan is helaas de verscheidenheid zoo groot, — gaat het over geloof, over bevinding, over gaven, over de openbaring dergenen, die christenen heeten, neen, dan loopt alles zoover uiteen, dat het steeds moeielijker wordt om zijn en schijn, om het ware van het snoode te kunnen onderscheiden, althans in betrekking tot zijn eigen persoon.
En is het niet verwonderlijk, dat op hetgeen als de meest duidelijke uitspraak van Gods Woord in deze kan gelden, in den regel het allerminste gelet wordt. Of laat de uitspraak des Heeren, in bovenstaande woorden, in duidelijkheid nog iets te wenschen over? „Zoo gij liefde hebt onder elkander”, zegt de Heere. Geene liefde onder en met de kinderen der wereld, geene liefde tot de wereld zelve, maar liefde als discipelen des Heeren onderling. Wat is natuurlijker, wat is meer overeenkomstig den aard der zaak, wat is zoo algemeen, zoo duidelijk in Gods heilig Woord uitgedrukt en omschreven als dit eene, n.l. de liefde.
In duidelijkheid en in waarde wordt als kenteeken van het ware discipelschap van Christus de liefde door niets overtroffen.
Die liefde heeft haar oorsprong niet in den mensch, maar in God. „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.” Nooit omgekeerd. De liefde Gods is in de harten der geloovigen uitgestort door den Heiligen Geest.
God is liefde. In Christus wordt de liefde Gods verpersoonlijkt aanschouwd, Christus is de hoogste openbaring van Gods liefde. In de gave van Christus zien wij hoe lief God de wereld heeft gehad.
Het middel, dat ons met Christus vereenigt, is het geloof. Wie gemeenschap heeft met Christus, heeft gemeenschap met de liefde. Die gemeenschap is gelijk aan die van de rank met den wijnstok. De rank draagt en voedt den wijnstok niet, maar de wijnstok draagt en voedt de rank, — niet maar een enkele, maar al de ranken, de kleinste zoowel als de grootste.
Niet elke rank is een zelfstandige wijnstok, maar al de ranken, al de geloovigen, al de geroepene uitverkorenen behooren tot één en denzelfden wijnstok Christus. Christus kan niet worden gedeeld. Er is maar één levensgrond, maar één levensbeginsel , maar ééne levensvrucht. Christus is het leven; van Hem getuigt een’ Paulus: „Christus, die ons leven is.”
Aan dat leven is een onzichtbare wortel, maar ook een uitwendig zichtbare openbaring verbonden.
Die openbaring is liefde. Liefde tot God en liefde tot den naaste. Liefde in ’t bizonder tot allen, die van Christus zijn.
Die openbaring kan meer of minder duidelijk zijn, maar zij kan onmogelijk afgedacht worden van het discipelschap van Christus. Eene stad, op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. Kennis, geloof, hoop, ook de liefde, kunnen in trap en mate onderscheiden zijn, maar als beginsel is er geen geestelijk leven, geen oprecht geloof zonder liefde.
Van nature is de mensch een vijand van God, een vijand van Christus, een vijand van alles wat van Christus is. Liefde is maar niet een kunst, die kan worden aangeleerd, eene wetenschap, die door oefening verkregen kan worden; — liefde erft niemand van zijne ouders. Liefde is geen kapitaal, dat aan één of anderen stand alleen eigen is. Liefde komt niet met de jaren. Liefde is geene vrucht van wetenschappelijke ontwikkeling. De liefde is uit God. Daarom schrijft Johannes : „Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijnen broeder niet lief heeft, blijft in den dood.”
Liefde is het vaandel, niet door menschen gemaakt, maar door God gegeven, waaronder Jezus’ discipelen optrekken, om, in gemeenschap met elkander, Hem te volgen, die al den geloovigen dierbaar is.
Die liefde bestaat niet in een’ dooden vorm, noch in eene reeks dogmatische begrippen; zij is de genade, die in den zondaar gewerkt, naar buiten door daden des geloofs zich openbaart.
Uit kracht van de éénheid in Christus, hebben Jezus’ discipelen elkander hartelijk lief. Al kwamen ze ook uit verren lande, hunne harten smelten toch inéén.
Liefde, die zich openbaart in vragen: „tot welke kerkgemeenschap behoort gij, — zijt ge van Paulus of van Petrus?” — is de rechte, de ware liefde niet.
De liefde, die het discipelschap van Jezus kenmerkt, is van uitgebreiden aard.
Als Paulus den aard der liefde beschrijft, lezen we onder meer (1 Cor. 13): „De liefde is lankmoedig; zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk; zij is niet opgeblazen;
zij handelt niet ongeschiktelijk; zij zoekt zichzelve niet; zij wordt niet verbitterd; zij denkt geen kwaad;
zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid;
zij bedekt alle dingen; zij gelooft alle dingen; zij hoopt alle dingen; zij verdraagt alle dingen;
de liefde vergaat nimmermeer.”
Wat ook twijfelachtig kan zijn, maar in de liefde is het kenmerk van Christus’ discipelen zoo duidelijk, zoo zeker, dat we vrijmoedig durven beweren, dat er geen duidelijker en beter kenmerk is.
Juist omdat ieder mensch van nature een vijand van God is, kan alleen en uitsluitend de souvereine genade Gods, door de onweerstaanbare werking des Heiligen Geestes, de macht der vijandschap in den zondaar verbreken, en, aangetrokken tot en vereenigd met Christus, de kostelijke vrucht dier genade doen aanschouwen in onderlinge liefde van de geloovigen tot elkander. Ook de natuur der genade eischt het, dat Christus’ discipelen elkander liefhebben. Zijn ze niet door één en denzelfden prijs des bloeds gekocht? Worden ze niet door éénen Geest geleid en onderwezen ? Hebben ze niet éénen Koning;, Dien ze allen als hun verheerlijkt en eenig Hoofd erkennen ?
Hebben zij, uit kracht dier zelfde genade, niet één levensdoel: God te verheerlijken, die te prijzen is in der eeuwigheid ?
Hebben ze niet allen één en denzelfden strijd te voeren, tegen den duivel, de wereld en hun eigen verdorven adamietische natuur?
Dat er veel onder den naam van christelijke liefde doorgaat, hetwelk dien naam niet verdient, is duidelijk.
Gelijk er tusschen burgerlijk en geestelijk goeddoen een groot onderscheid bestaat, zoo ook moet de Christelijke liefde, als vrucht van de liefde Gods, wel onderscheiden worden van deugden en plichten, die den een tegenover den ander betracht.
Wat liefde van den waren stempel is, wordt door beproeving openbaar. Vele zoogenaamde naam-christenen kunnen voorbeeldig in liefde zijn, mits deze liefde niet op zware proeven wordt gesteld. Hunne liefde is een voorwaardelijke liefde. Men wil Jezus volgen, als er geene schade aan verbonden is; men wil Zijne discipelen liefhebben, als deze maar menschen zijn, die wat weten te geven en te nemen, — menschen, in één woord, in wier gezelschap en gemeenschap men zich niet behoeft te ontzien. Het is met de liefde als met het geloof: men zou van eene doode en van eene levende liefde kunnen spreken. Doode liefde, die gelijk is aan kunstbloemen, die veel opgang maken, maar weinig nuttigheid geven. De ware, de levende liefde daarentegen is rijk aan kostbare, Gode verheerlijkende vruchten, zooals wij in een volgend artikel hopen aan te toonen.
Zij en worde het kenteeken van het discipelschap van Christus, door den Heere Jezus ons gegeven, de toetssteen voor hart en leven van allen, die dit lezen.
En vergeten we het niet: „Nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.”

(Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 1894

De Wekker | 1 Pagina's

Het onbedriegelijk kenmerk van Jezus’ discipelen (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 1894

De Wekker | 1 Pagina's