Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden stukken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden stukken

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan den WelEerw. Heer Ds. Ploos van Amstel, te Reitsum.

Naar aanleiding van Uw schrijven in de „Friesche Kerkbode”, over het optreden enz. der „Christ. Gereformeerden”, zend ik ik UEerw., behalve een exemplaar van dit nummer, de beide door onze Kerk uitgegeven „brochures.” Deze stukken kunnen UEerw. misschien van uwe onwetendheid omtrent »de oorzaak van ons optreden” verlossen.
Wat onze houding in zake de bedoelde »samenspreking” betreft, om daarvan voorloopig slechts iets te zeggen, kan ik UEerw. mededeelen, dat de beginselen van UEerw. en die van ons zóó lijnrecht tegenover elkander staan, dat een kerkelijk »samenleven” toch onmogelijk is. En waartoe dan den tijd zoo onnuttig besteed?
Wij vreezen overigens de Doleantie” zoo min als hare verdedigers; ten bewijze daarvan stellen wij ons gaarne disponibel om de zaken, die beider beginselen betreffen, hetzij in een particulier schrijven, hetzij in publieke kerkelijke organen te bespreken, hoewel wij het vooralsnog niet rekenen tot onze allereerste roeping te behooren, dat wij onzen tijd en onze krachten besteden om de »Doleerenden” voor de Christ Geref. Kerk te winnen, overtuigd als wij zijn, dat, zoo de Heere niet bijzonder met Zijnen Geest werkt, zulks een vruchteloos werk zou zijn. De Doleantie toch heeft zich te goed doen kennen in hare vijandschap tegen het beginsel der Scheiding, en waar dat doleerbeginsel ook thans in de Geref. Kerken” ah beginsel niet verzwakt is, maar veeleer sterker is geworden, staan wij tegenover dat beginsel, als vaandeldragers der Scheiding, nog precies als voor 1892. Het is derhalve onmogelijk voor ons met de Doleantie te kunnen samenleven in één Kerkverband.
Daarom achten wij het allereerst onze roeping onze oude broeders en zusters van het juk der Doleantie te bevrijden ; en dan bedoelen wij de eenvoudige leden, die zoo ongedacht en onverwacht, tegen hunne bedoeling in, door hunne leeraars onder dat juk gebracht zijn. En in dezen arbeid, waaraan wij al onzen tijd en onze gaven en krachten wenschen te besteden, worden we kennelijk door den Heere gezegend. Trots allen tegenstand van Doleerenden en van vroegere leeraars wenschen we dus voort te gaan, geloovende dat de Heere Zijn vroeger uitgeleid, doch nu afgedwaald volk, hetzij geheel of gedeeltelijk, wel weer zal terecht brengen.
En daarvoor strijden we niet in het verborgen maar in het openbaar, met mond en pen, met alle geoorloofde middelen, zonder politieke bedoelingen, zoodat wij het licht geenszins schuwen, gelijk dit door UEerw. ons smadeljjk toegevoegd wordt.
Eindelijk zouden we UEerw. wel willen vragen; wat is het toch, dat gij (met andere voormannen) het U zoo druk maakt over ons eenvoudig optreden? Maken die weinige malcontenten” met hunne duistere hoofden en weeke hersenen het Ulieden zoo moeilijk, dat gijlieden meer werk hebt om ons tegen te staan dan om te gewagen over de zoete (?) vrucht der vereeniging?’’ Ons dunkt, naar hetgeen UEerw. en anderen over die veelbelovende vereeniging hebben geprofeteerd, moest nu allereerst wel mond en hart overvloeien van genot, in het smaken van de vruchten der lang verwachte en hooggeloofde vereeniging! Ai mij! het twisten en het elkander op meer dan ergerlijke wijze bekampen, dat thans in de Geref. Kerken” plaats vindt, bewijst wel, hoe weinig zegen en gunst des Heeren op die vereeniging rust.
Bij gemis nu aan dien zoeten vrede, aan die verwachte en gepredikte éénheid, bij gemis aan die voorgespiegelde vruchten en aan die elkander beloofde ruste hebben het thans die amechtige Joden gedaan! Dat kleine hoopje weetnieten en durfnieten geeft zooveel werk, dat de troon , in Amsterdam opgericht, waggelt op zijne grondvesten, en het „vereenigingsleven” vergald is.
Nog één raad, en hiermede eindig ik: een hond bijt op den steen; doe gij niet alzoo! Het werk des Heeren, in ‘34 als bij vernieuwing begonnen, zal de Heere nooit laten vernietigen! Daarop vertrouwende gaan wij moedig voort. En al wie zich daartegen verzet, zal zich stomp strijden. Ook in dit opzicht zal het blijken waar te zijn : „gehoorzamen is beter dan slachtoffer, — opmerken dan het vette der rammen.”
WelEerw. Leeraar! ik verzoek U dit schrijven in de „Friesche Kerkode” over te nemen. Zulks mogen we van Ds, Ploos van Amstel wel verwachten. ZEerw. toch houdt van openbaarheid.

Uw dw. dienaar,
J. H. WESSELS.
Utrecht, 24/11 ‘94.

WelEerw. keer Redacteur!

Telkens en telkens opnieuw wordt het zeer duidelijk openbaar, hoe toch onze voormalige Christ. Geref. broeders en zusters vijandig staan tegenover ons, getrouw gebleven Christelijke Gereformeerden, ‘t Is hier ter plaatse waarlijk, alsof wij door eene besmettelijke ziekte zijn aangetast, omdat wij onze belijdenis en ons beginsel hebben gehandhaafd. Zondagschoolonderwijzers, die meer dan 25 jaren broederlijk hebben samengewerkt, kunnen (zoo zeggen de leden der z.g. Geref Kerk) nu niet meer samen gaan, — neen, de getrouw gebleven Christ. Gereformeerden moeten er uit! Jongelingen en jongedochters, die Christ. Gereformeerd wenschen te blijven, worden niet meer op eene zang- of andere vereeniging geduld; men voegt hun eenvoudig toe: » gij behoort hier niet meer!’ En zulks, terwijl men leden der Hervormde Kerk jaren lang en nog met open armen ontvangt. Kenmerkend is het, hoe men alles in bet werk stelt om toch die Christ. Geref. gemeente maar tegen te werken, alsof men daarmede het snoode werk der Synode van 1892 (waardoor zooveel duizenden leden der Christ. Geref. Kerk onwetend werden overgeleverd in een’ toestand, die men geenszins wenschte) ongedaan kan maken. Sedert een tiental jaren is de koster der Christ. Geref. gemeente (na de overlevering koster der Geref. Kerk) in mijnen dienst. Wijd en zijd heeft men nu rondgebazuind: » Die koster moet wel naar de Christ. Gereformeerden overgaan om des broods wille!” In zulke menschen, die hun geloof en beginsel verkoopen, heeft de Christ. Geref. Kerk flinke leden, denkt u niet? Dat zijn mannen van beginsel! Zóó handelende kan de Christ, Geref. Kerk ook staat maken op den zegen des Heeren, wanneer zij broodleden verwerft! Kunnen de Geref. Kerken zich daarmede behelpen, *) wij gelooven onzen God daarmede in het aangezicht te slaan. Nu is mijne bedoeling niet, WelEerw. Red.! mijn persoon vrij te pleiten, want dienaangaande kan wel de koster zelf inlichten. Ik heb er ook werkelijk niet de minste schuld aan, dat de koster der Geref. Kerk alhier weder de oude beproefde paden onzer vaderen van De Cock en anderen van 1834 wenschte te bewandelen ! Het zal u dan ook wel nader blijken, dat het overbodig is mijne onschuld te bepleiten, want…. de koster blijft koster en lid van de Geref. Kerk, en is nog in mijnen dienst. De koster is op gunstiger voorwaarden dan voorheen weder door den kerkeraad …. ik had bijna gezegd: ingepalmd. Wie, WelEerw. Red.! koopt nu om, — de kerkeraad der Geref. Kerk of ik? Opzieners der Geref. Kerk (die zich zeer matig uitdrukken) zeggen: » in de gegeven omstandigheden kunnen de br. Zondagschoolonderwijzers niet samenwerken!” Ik herhaal: die zich zeer matig uitdrukken; — het uitspreken geschiedt ook dikwijls wat minder matig! Wanneer ik nu eens dezelfde zachte uitdrukking gebruikte tegenover den koster (in mijnen dienst), b.v.: » het is in de gegeven omstandigheden beter, dat u elders eenen werkkring zoekt, want ook wij kunnen nu moeielijk langer samen werken!” kon mij dan, WelEerw. Red.! de kerkeraad der Geref. Kerk beschuldigen onbillijker gehandeld te hebben dan die broeders zelf deden? Immers, neen! Ik wensch echter nimmer praktijken te gebruiken, die mijn God moet afkeuren. Door de genade Gods heb ik de wetenschap ontvangen, dat de Allerhoogste geene gemeenschap met de zonde kan hebben. En dergelijke praktijken toch zult U met mij niet anders rangschikken dan onder de oneerlijke, als zondige voor God. Hebben onze vaderen voor de eere Gods smaad en hoon getrotseerd in de kracht des Heeren, wij wenschen het weinige in betrekking tot de mannen van 1834 ook met geduld te dragen. De Heere zal op Zijnen tijd alles wel maken!
Met heilbede en broedergroete,

A. NIJLAND.
Almelo, 19 Nov. 1894.

*) De voorbeelden zijn niet bij tien-, maar bij honderdtallen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Ingezonden stukken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1894

De Wekker | 4 Pagina's