Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (3)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Omdat er niets teederder is dan een moederhart vergelijkt de Heere Zijne liefde daarbij en verheft ze daarboven. Omdat op aarde de vadernaam aan trouwe zorg doet denken, noemt de Heere Zich Vader, maar opdat wij zouden weten, dat zij verre verheven is boven die van een aardschen vader, voegde de Heere er bij „die in de hemelen zijt.” Wanneer nu Joh tunes den Christus in zijne voorwereldlijke grootheid ons noemen wil, weet hij geene hetere uitdrukking te vinden dan »het Woord.” Voor den Heere in zijn omwandelen op aarde en verheven zijn in de hemelen, voor het „vleeschgeworden woord” hebben wij Zijne namen Jezus of Christus verkregen, of als wij Hem in Zijn zegen willen voor- stellen, hetgeen wij Hem Heiland of Verlosser, of Zaligmaker; voor Zijn goddelijk bestaan, afgedacht van Zijne menschheid (vgl. 1 Joh. 5: 7), was geen naam juister dan de discipel, dien Hij liefhad, Hem hier gaf’, hoewel ook hier moet bijgevoegd: »denkt er niet aardsch over”, en: »oneindig hooger en meer is Hij, dan een mensch zeggen of zelfs denken kan.”
Van het woord Gods zingt een David, dat het schooner licht verspreidt dan de zon, welke als een bruigom uit de slaapkamer gaat (Ps. 19 : 6, 8). Als hij de wet bezingt in hare heerlijkheid, hare liefelijkheid, haren rijkdom, kan hij geen einde vinden, en de langste aller psalmen (119) is er aan gewijd. De godvruchtige noemt het zijne spijze dag en nacht en Israëls profeet was wel de mond van zijn volk, als hij uitriep: »als Uwe woorden gevonden zijn, heb ik ze opgegeten” (Jer, 15: 16). In Davids gouden kleinood wordt het woord, als het hoogste in God te prijzen, tot driemalen genoemd (Ps. 56 : 5 en 11). God zelf vraagt het aan Zijn volk (Jer. 23 : 24): «Is Mijn Woord niet alzoo als een vuur? en als een hamer, die een rotssteen te morzel slaat?”
Voegt bij hetgeen in het Oude Testament geschreven staat wat het Nieuwe inhoudt en gij voegt er bij: ook een balsem voor de gewonde ziel; ook een spijze, zonder welke de weg door deze woestijn ons te veel zou zijn. Gods woord bestaat in eeuwigheid. Het evangelie is eeuwig. Ach! waarom zoo weinig dat Schrift des levenden Gods recht betracht ? Waarom zooveel dat achterwaarts geschoven in prediking en gesprek voor verhalen en mededeelingen, waarin geen kracht ligt.
Zoo is dan Christus naar Zijne godheid het woord bij uitnemendheid, het Woord in het Woord, het middelpunt en uitgangspunt van alle openbaring Gods. Terecht heeft een Bernard van Clairveaux er van gezegd: »het is vermetel het te willen verklaren, maar godzaligheid gelooft het, het eeuwig leven gevoelt het, en nooit zal het ten volle worden bevat, tenzij het ook ten volle wordt genoten.”
Niet alleen het eeuwige van den Zone Gods voerde de gedachte van Johannes naar het eerste hoofdstuk des bijbels, maar ook lag in het scheppingswerk de eerste werkzaamheid van den logos ter openbaring Gods (vs. 3) „Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is”; niet één ding, noch het grootste noch het kleinste, Hij heeft in den beginne de aarde gegrond en de hemelen zijn werken Zijner handen (Hebr. 1: 10;. Door Hem, het beeld des onzienlijken Gods, den eerstgeborene aller kreaturen zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen zijn en die op de aarde zijn, die” zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij troonen , hetzij heerschappijen , hetzij overheden, hetzij machten, alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem (Kol. 1:15—17).
Heeft de evangelist ons eerst in het eeuwig heiligdom Gods doen ingaan om vóór er een grens van tijd of plaats bestond den Logos (het Woord) te vinden, hier stelt hij Hem ons voor oogen in Zijne betrekking tot de wereld. Niet alleen die wereld is Zijn werk; zij is slechts een klein deel van hetgeen Hij schiep. Niets uitgezonderd alles in die onbegrensde, die oneindige ruimte, wat in den hemel en op aarde en onder de aarde is bracht Hij voort. Stelde Plato eene eeuwige hulè (stof), straks door een ander principe bewerkt, de waarheid geeft ons een blik, waarvoor geen philosoof het oog hebben kon in dat: alle dingen bestaan te zamen door Hem.
Dat kon Hij doen, want »in hetzelve was leven” (vs. 4). Hoe geheel anders dan bij ons, die in Hem leven, ons bewegen en zijn, die het levensbeginsel niet in ons hebben, maar Hij is de eeuwige bezitter ja het leven zelf (Joh. 14 : 6). Hij heeft van den Vader ontvangen het leven te hebben in zichzelven (Joh. 5 : 26), „en het leven”, dat in Hem was, „was het licht der menschen.” Hij is de bron van alle physisch, ethisch en eeuwig leven. Hij is de levensbron en als zoodanig ook de licht-verspreider. In den hoogeren zin was Hij dat niet voor al het geschapene maar voor den mensch alleen. Hij was het in het paradijs, als de eerste van ons geslacht in den staat der rechtheid verkeerde. Daar was Hij de zon, die leven en warmte en vruchtbaarheid gaf, uit wien de kracht in hen stroomde om toe te nemen in kennis en liefde, om God te loven en te prijzen. Helaas Hij was het; Hij bleef het niet. Door de donkerste wolken, welke voortkwamen uit de hel en waartegen de mensch den hof niet bewaarde, werd het licht verdonkerd. De zonde stelde zich tusschen het meest beweldadigde, het hoogst verhevene van Gods schepselen op aarde en zijn Maker. Toen zag de mensch der aarde den God des hemels niet meer. Die naar den vader der leugenen luisterde erkende de. waarheid niet meer. Wel bleef dat licht schijnen; het trok zijne stralen niet terug, dat licht kon niet in gloed verminderen, niet tot donkerheid worden; «het licht schijnt in de duisternis”, (vs. 5); het bleef zich openbaren, maar wat baatte het? Er was geen oog meer om te zien, »de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.” Nog schijnt het overal in Oost en West, bij jood en heiden, maar de natuurlijke mensch begrijpt het niet, kan het niet aanvatten, niet opnemen. Hij verloor het vermogen daartoe, en niet alleen dat hij het zich niet ten eigendom maakt, maar donkerheid, welke voor het licht niet wijkt, staat er rechtstreeks tegenover en strijdt tegen het licht of het dit ook mocht verdringen en te niet doen.
Neen niet aan God de schuld als de mensch in den nacht rondtast en de werken der duisternis liefheeft en doet. De Heere veranderde niet,
Toch zou de macht der hel geen overwinnaar blijken. De groote genade Gods zou worden verheerlijkt. Het paradijsevangelie werd gehoord. Der profeten mond sprak van een anderen tijd. De van God bezielde dichters leefden reeds in die toekomst. Israëls eeredienst werd een schaduw van de dingen, die komen zouden, en in de volheid der tijden begon de naaste voorbereiding tot het groot genadewerk,

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1894

De Wekker | 4 Pagina's