Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De naam Jezus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De naam Jezus

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij zult zijnen naam heeten Jezus: want Hij zal zijn volk zaligmaken van hunne zonden.” Mattheüs 1 : 21b.

De naam Jezus is van goddelijken oorsprong en van eene allergezegendste beteekenis. Die naam is onder de Oud-Testamentische bedeeling slechts door enkele voorname personen gedragen. Het is een Grieksche naam, die in het Hebreeuwsch Jozua beteekent. Dit doet ons denken aan Jozua, den opvolger van Mozes, doorgaans genoemd de zoon van Nun, in onderscheiding van Jozua, den zoon van Jozadak, den Hoogepriester, die later leefde. Dezen hebben slechts als typen of voorbeelden, en mitsdien nooit in den eigenlijken zin, dezen naam kunnen dragen. Als middelen in de hand des Heeren zijn zij werkzaam geweest tot behoud van hun volk. Verlosser, Behouder, gelijk de naam Jezus beteekent, kan in eigenlijken zin alleen Hij zijn, die, door tusschenkomst van de boodschap des engels aan Jozef, dezen naam ontving, en die, als de Zone Gods, ten volle beantwoordt aan hetgeen Zijn naam uitdrukt.
Al de heerlijkheid der Nieuw-Testamentische bedeeling ontwikkelt zich uit dezen geheel eenigen naam, welke reeds op de eerste bladzijde van het Nieuwe Testament wordt vermeld.
Alle redding en behoudenis is nog niet dezelfde.
Er is verlossing uit tijdelijke omstandigheden, en er is verlossing, die vrucht draagt tot in eeuwigheid.
Tijdelijke verlossing eindigt met den tijd, — zaligmaken doet aan wat anders denken. Door de zonde is de mensch van God gescheiden, leeft hij onder het oordeel en den vloek der zonde, en wordt hij uit dien toestand niet gered, dan wordt metterdaad zijn vonnis voltrokken: eeuwig verloren, diep rampzalig, straf lijden in de hel, zonder eenig uitzicht op redding, — ziedaar den staat, waar ieder kind van Adam van nature in verkeert. Om uit dien staat en van al die ellende te verlossen, kwam de Heere Jezus op aarde, nam Hij vleesch en bloed aan uit Maria, openbaarde Hij zich tijdens Zijne omwandeling op aarde in nederige dienstknechtsgestalte: want Hij zou Zijn volk zaligmaken van hunne zonden.
Daarbij kan niet gedacht aan verlossing van Israël uit de macht der Romeinen: want er staat duidelijk, hoedanig de verlossing zoude zijn, namelijk van zonden.
Dat dit laatste niet kan bedoeld, zijn in betrekking van geheel het Israël van die dagen, is duidelijk. Immers, het waren betrekkelijk slechts weinigen, die deze verlossing zijn deelachtig geworden. Het meerendeel der Joden was Jezus vijandig.
Aan allerlei smaad en verachting was Hij blootgesteld. Hij was gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Men lasterde den Profeet uit Nazareth en schold Hem voor een’ „vleeschvreter” en „wijnzuiper”, een’ vriend van tollenaren en zondaren. Er was in de herberg dezer wereld geene plaats voor Jezus, en men rustte niet, vóór Hij aan het vloekhout was gestorven.
Door „Zijn volk” verstaan we dus niet het Israël naar het vleesch, dat afstamde van Abraham. Indien deze, in den goeden zin van het woord, Abrahams kinderen waren geweest, dan zouden zij Abrahams werken hebben gedaan.
Dat „Zijn volk” ziet dus op iets anders en laat geene andere uitlegging toe, dan dat we het, in plaats van in algemeenen, in bijzonderen zin opvatten, en dan denken we daarbij aan de „gegevenen des Vaders”, voorgekend van vóór de grondlegging der wereld. Deze zijn waarlijk Zijn volk: want ze zijn Hem ten erfdeel gegeven van den Vader, en Hij heeft ze zich tot Zijn eigendom gemaakt door kooping.
Deze, uit denzelfden Adam voortgekomen, als waaruit alle andere menschen zijn gesproten, moesten, ter oorzaak van erf- en dadelijke zonden, naar Gods rechtvaardig oordeel, voor eeuwig verloren gaan. Van zelfbehoud kan geen sprake zijn, veel minder, dat de ééne broeder den anderen zou kunnen verlossen. Nu kwam de Zone Gods met Zijne vrijwillige borgstelling van eeuwigheid tusschenbeide. In den „Vrederaad” nam Hij op zich, in de volheid des tijds de menschelijke natuur aan te nemen, te lijden en te sterven, ten einde alzoo de zonde Zijns volks te verzoenen en eene eeuwige gerechtigheid aan te brengen, waardoor Gods uitverkorenen vrij zouden uitgaan in het gericht.
Vandaar, dat de naam Zaligmaker zulk een dierbare, veelomvattende en hoogst heilige naam is.
Er zijn ons geen twee of meer Zaligmakers in de H. S. geopenbaard. Onder den hemel is slechts één Naam, door welken wij moeten zalig worden. Waar die naam naar eisch des Evangelies wordt gepredikt, openbaart God van den hemel zich in de grootheid Zijner liefde en erbarming tegenover dood- en doemschuldige zondaren, met het antwoord op de vraag, of er nog een middel is, om de straf op de zonde bedreigd, te ontgaan en wederom tot genade te komen. Dit deed den engel in Bethlehems velden, bij de eerste prediking van Christus’geboorte, zeggen: „Ziet, ik verkondig u groote blijdschap.” Is er ééne zaak, al onze aandacht waardig, dan is het deze, dat de naam Jezus, de naam Zaligmaker ons is geopenbaard, en dat deze ook ons van Godswege wordt gepredikt.
Dat is de schoonste muziek, welke onze ooren kan bereiken. Dat is de meest heilvolle wetenschap, welke ons kan geleerd worden. Daarin ontsluit zich al de rijkdom van Gods barmhartigheid. Dat is de fontein, geopend voor het huis van Juda en de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en de ongerechtigheid.
Zaligmaken, — dat woord is onbekend in de hel, waar zaligheid voor eeuwig onmogelijk is.
Maar hier op deze aarde, waar Gods schepping zucht onder den last der zonde, hier wordt ons geleerd, wat zaligmaken is.
Wie echter in blindheid en onkunde voortleeft, kent de dierbaarheid en de noodzakelijkheid van den Zaligmaker niet.
Zoo gaat het den duizenden om ons heen, die, vervreemd van God, de duisternis verkiezen boven het licht: want hunne werken zijn boos. Voor hen heeft die heerlijke naam van Jezus geene aantrekkingskracht. De god dezer eeuw heeft hunne zinnen verblind, de wereld heeft het hart ingenomen. Dood door de zonde en misdaden, ziet men de uitgestoken hand tot redding niet. En hoort men nog al eens bij ééne of andere gelegenheid het woord Zaligmaker uitspreken, dan blijft men daaronder steeds ongevoelig, men denkt niet ernstig na, het verwekt geen’ zielenood, geen roepen tot God uit benauwdheid, geene tollenaarsbede: „O, God! wees mij zondaar genadig.”
Daarenboven zijn zoo velen van oordeel, althans zij leven in die onderstelling, gebouwd op eene valsche leer en verkeerde uitlegging der H. Schrift, dat Jezus de Zaligmaker aller menschen is. Moesten er al nog eenigen verloren gaan, dan denkt men aan vagebonden uit de maatschappij, aan dieven en moordenaars. Doch dat wij voor God aangemerkt, in ons verbondshoofd Adam, allen dezelfde zondaren zijn, verbondbrekers, van nature haters van God en van onzen naaste, en mitsdien allen zonder onderscheid dezelfde behoefte omdragen, om door den eenigen Zaligmaker Jezus van schuld en zonde te worden verlost, en om uit genade recht te ontvangen tot het eeuwige leven, — ach, dat verstaat, dat gelooft men niet. Men toont wel ingenomenheid met Jezus, men wil zelfs wel braaf en godsdienstig leven, maar aan een’ waren zondaarstoestand voor God is men vreemd. Een „evangelisch” preekje, een „evangelisch” gebedje, — dat is voor dat algemeene Christendom genoeg.
Wat verder en dieper gaat, is slechts gevolg van zwaarmoedigheid, van onkunde, van Calvinistische eenzijdigheid, — zoo zegt men. Duizenden arme zielen gaan op die wijze met allerlei leugenleer, verleid wordende en zichzelf misleidende, ten verderve.
O, wat zal de eeuwigheid veel aan ’t licht brengen. Wat zullen velen buitengesloten worden, die gedacht en gehoopt hadden te zullen ingaan. Jezus kwam op aarde om zondaren zalig te maken. Hij kwam niet om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekeering. Wie waarlijk als een zondaar zich kennen leert, door ontdekking des H. Geestes, die heeft behoefte aan een’ Zaligmaker als Jezus is. Dan vinden we in Hem alles, dat we tot het leven en tot de gelukzaligheid van noode hebben. Wie alzoo geloovig tot Jezus de toevlucht neemt, komt nooit bedrogen uit, wordt nimmer beschaamd. Alle door Hem geredde en aanvankelijk gezaligde zielen getuigen daarom eenparig, dat deze van God geschonken Zaligmaker al hunne wijsheid, heiligheid, rechtvaardigheid en zaligheid is, en dat nergens en bij niemand anders dan bij Hem eeuwige zaligheid te zoeken of te vinden is.
»Met mijn’ Jezus zal ik nimmer stranden! Zoon der Smarte, heelt Hij alle smart.”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1895

De Wekker | 4 Pagina's

De naam Jezus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1895

De Wekker | 4 Pagina's