Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Herder en Zijne kudde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Herder en Zijne kudde

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hij zal Zijne kudde weiden gelijk een herder. Hij zal de lammeren in Zijne armen vergaderen en in Zijnen schoot dragen; de zoogenden zal Hij zachtkens leiden.” Jes. 40:11.

Onder het liefelijk beeld van een’ Herder en Zijne kudde wordt door Jesaja Vorst Messias voorgesteld en het doel Zijner komst en de aard Zijner werkzaamheid nader omschreven.
Toen Christus eeuwen daarna in de menschelijke natuur omwandelde op aarde en als leeraar onder het volk was opgetreden, heeft Hij Zich dienovereenkomstig geopenbaard en in Joh. 10 de beeldspraak van een’ herder en zijne kudde nader ontwikkeld. Hij is de goede Herder, die Zijn leven stelt voor Zijne schapen. Wie tot Zijne kudde behoort en Hem als zijn’ Herder erkent, kan in waarheid met David zeggen (Ps. 23): „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.”
De werkzaamheid van den Herder in betrekking tot Zijne kudde wordt allereerst uitgedrukt met het woord „weiden,”
Weiden is wat anders dan jagen en drijven. Weiden is, naar de taal der H. Schrift, het tegenovergestelde van heerschen.
Weiden drukt iets zachts, iets liefelijks uit.
Wij denken daarbij aan een’ herder, gelijk die, vooral oudtijds, in Oostersche landen werden gevonden. De herdersstand was in de oudheid in hoog aanzien.
De rijkdom der aanzienlijken bestond grootendeels in vee.
Zoo lezen we van de Aartsvaderen, dat zij rijke herdersvorsten zijn geweest. Zij hadden schapen en runderen in menigte.
In Ezechiël 34 worden de priesters en de vorsten, als oversten des volks, herders genoemd. Dit waren geene goede, maar kwade herders. Zij hadden de schapen niet geweid. Met hardigheid hadden zij er over geheerscht en. waren daardoor oorzaak geworden, dat de schapen omdoolden, — dat zij aan verscheuring en aan verwoesting waren overgegeven.
De Heere was echter geen ledig aanschouwer geweest van dat alles.
Ik zal naar Mijne schapen vragen, zegt de Heere. Het verlorene zal Ik zoeken, het weggedrevene nabij brengen, het kranke heelen en het verbroken verbinden.
Een herder, die zijne schapen weidt, in den goeden zin van het woord, die stelt zijn hart op zijne kudde.
Hij zoekt zijne schapen te kennen. Hij zoekt voor die schapen beste weide. Hij weidt ze met oordeel.
Weerloos en dwaalziek als de schapen van nature zijn, hebben zij bijzondere behoefte aan opzicht, aan goede en trouwe leiding.
Dwaalt een schaap af van de kudde, dan is de goede herder er bij, om met de hem ten dienste staande middelen zulk een schaap weer tot de kudde terug te leiden.
Valt bij ongeluk een schaap in de gracht, de herder haalt het er aanstonds uit. Heeft één zijner dieren iets gebroken of zich bezeerd, dan wordt het gebrokene verbonden; — de herder schikt zich in alles naar den gang van ’t werk. Zijn er zoogenden of zwakken onder de schapen, — zijn er lammeren onder de kudde, die bij het verplaatsen der kudde niet kunnen volgen, dan leidt de goede herder zijne kudde zachtkens en neemt de kleine lammeren in zijne armen op.
Al de eigenschappen van een’ goeden herder zijn in Christus vereenigd. Niemand is een herder gelijk Hij.
De geloovigen zijn Zijne schapen. Zij zijn Zijn wettig eigendom. Hij heeft ze ten erfdeel gekregen van Zijnen Vader en heeft ze door den prijs Zijns bloeds verlost en vrijgemaakt. Was van Hem beloofd en voorspeld, dat Hij Zijne kudde zou weiden gelijk een herder, Hij heeft dit gedaan en doet het nog op geheel eenige wijze.
Hij wil dit doen uit kracht Zijner eeuwige goddelijke liefde. Hij kan dit doen, omdat Hij almachtig en alwetend is.
Trouwens, dit werd in dezen beloofden Herder vereischt, zou Hij kunnen beantwoorden aan de teekening, van Hem gegeven, in de voorspelling, omtrent Hem gedaan.
Niet één schaap ontglipt Zijne aandacht; niet één schaap, dat Hij niet bij name kent.
Al Zijne schapen, geheel Zijne kudde heeft Hij lief met al de liefde Zijner ziel. Als Israëls Wachter slaapt noch sluimert Hij. Bij dage on bij nachte waakt Hij over en zorgt Hij voor Zijne schapen.
Als een Herder is Hij werkzaam, maar als zulk een Herder, die, eenig in Zijn’ ijver, in Zijne trouw en in Zijne liefde, machtig in Zijne bescherming is.
Niet als een huurling, wien de schapen niet eigen zijn, maar als een Herder, die eigenaar is van de schapen, weidt de Heere Zijne kudde.
Wat een vreemde zich minder zou aantrekken, daar gaat in ’t bijzonder de zorg over van dezen Herder. Het kleine en het zwakke, zoowel als het grootere en het sterkere, deelt in Zijne liefde en belangstelling. Wel wordt Christus’ kudde van alle zijden bedreigd, maar niet een schaap zal uit Zijne hand worden gerukt.
Wel moest, om de schapen vrij te koopen en te verlossen, het woord der profetie worden vervuld: „Ik zal den herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden,” maar nadat het wraakzwaard der goddelijke gerechtigheid tegen den Man, die Gods Metgezel was, gekeerd was, en nadat Hij den duren prijs der verlossing had betaald, is Christus als de Herder Zijner kudde opgetreden en gaat Hij nog steeds voort met Zijne kudde te weiden.
Kent de Herder Zijne schapen, ook de schapen kennen hunnen Herder. Zij hooren Zijne stem en volgen Hem.
Een’ vreemde zullen zij geenszins volgen; deze heeft voor hen geene aantrekkingskracht, maar den Herder volgen zij. De liefde van Christus, als Herder Zijner schapen, is zwaar beproefd. Een herder moet de hitte des daags en de koude van den nacht verduren.
Niemand heeft meer liefde dan Hij, die Zijn leven heeft gesteld voor Zijne schapen.
Hadden Christus’ schapen, had geheel Zijne kudde niet zulk een bekwaam, liefdevol, trouw Herder, wat zou er van die schapen en van die kudde zijn te wachten!
De geschiedenis van alle eeuwen heeft geleerd, hoeveel en hoevelerlei machten het op Christus’ kudde hebben gemunt. Dit wordt nog duidelijker, als we bedenken, dat de Heere middellijk Zijne kudde weidt. Daartoe bedient Christus Zich van onderherders. Deze, door Zijn’ Geest en Zijn Woord gevormd en bekwaamd, zijn werkzaam onder de schapen; zij allen zijn echter aan den oversten Herder rekenschap verschuldigd. Bevinden zich onder deze ontrouwe herders, die onder de toelating Gods in de schaapskooi van Christus als wolven zijn ingedrongen, dan zal de Heere het bloed, hun toevertrouwd, van hunne handen eischen.
Worden de belangen van Christus schapen niet naar eisch behartigd, maakt men zich schuldig aan heerschappijvoering over het erfdeel Gods, wordt men oorzaak, dat de schapen in lijden en in verdrukking komen, de Heere zal het zien en zoeken.
Het is Zijne kudde, Zijn eigendom, Zijne heerlijkheid en vreugde. Daarom, hoe het Zijnen schapen ook gaat, in elk geval zal de Heere hun gedenken.
Waar ook maar één schaap afdwaalt in de woestijn of op het gebergte, daar gaat de goede herder heen, verlaat zijne kudde van negen en negentig, om het verlorene te zoeken. Daarom is de staat van Christus’ kudde zoo veilig. Laat er gebeuren wat wil, — als de Heere uw Herder is, dan hebt ge voor niets te vreezen. Dwaalt ge af, dan zal des Herders tucht u terecht brengen. Hoe dichter bij de kudde, hoe dichter gij ook bij den Herder zijt, en hoe dichter bij den Herder, hoe meer ge van de vrucht zijner geheel eenige liefde zult genieten. Als een herder weidt de Heere Zijne kudde, — als een herder, wien het aan niets ontbreekt om Zijne kudde wel te doen, — als een herder, die in grazige weiden Zijne kudde leidt en weidt.
Die kudde moge klein zijn in hare openbaring in de wereld, weinig geacht en gezien bij de wereld, toch is het des Vaders welbehagen, haar het Koninkrijk te geven. Vreeze daarom ook het kleine kuddeken van Jezus’ schapen niet. Al dreigt de vijand met het zwaard, al brult en tiert het roofgedierte, geen enkel schaap of lam, dat tot de kudde van Jezus behoort, kan verloren gaan. Gevoelt ge u zwak en weerloos, kent ge uzelven in al uwe afhankelijkheid en geringheid, vreest ge bij oogenblikken voor uzelven meer dan voor iemand anders, troost u met de zekerheid, dat de Heere u kent in al uw’ nood De groote vraag, waarop alles aankomt, is voor u slechts deze: ben ik een schaap van de kudde, die Christus ten Herder heeft?
Daartoe blijft als onbedriegelijk kenmerk, door Christus zelf gesteld, dit ter kenschetsing aangewezen:
„Mijne schapen hooren (gehoorzamen) Mijne stem en Ik ken dezelve en zij volgen Mij.”
Dat hooren en volgen is de drang der goddelijke liefde, in het hart uitgestort door den Heiligen Geest, waardoor eene verbintenis en vereeniging ontstaat, die ons zeggen doet, in eenigheid des waren geloofs:
„Uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God!”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1895

De Wekker | 4 Pagina's

De Herder en Zijne kudde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1895

De Wekker | 4 Pagina's