Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bedenkingen van Ds. Ploos van Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (XVII)

Bekijk het origineel

De bedenkingen van Ds. Ploos van Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (XVII)

Vijfde punt. (VI)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe hebben de »Geref. Kerken” nu aan deze wet voldaan? Niet anders dan vroeger de »Christ. Geref. Kerk” en zooals alle anderen hebben voldaan of moeten voldoen.
Zij hebben kennis gegeven van hun bestaan in 1892 en hebben, volgens art. 1 der wet, »de bepalingen op de inrichting en het bestuur” van hun kerkgenootschap (want zoo noemt de Regeering hen, of zij het gaarne hebben of niet) ingezonden, precies als de »Christ. Geref. Kerk” in 1869 onder hetzelfde opschrift heeft gedaan, alleen met dit verschil, dat de »Geref. Kerken” niet inzonden het reglement van ’69, als » bepalingen voor inrichting en bestuur” gelijk de Christ. Ger. Kerk deed. 0, foei! neen, dat deugde niet; dat was door hen reeds vernietigd; maar zij zonden in: een afschrift van de Dordsche kerkorde, met uitlating van eene reeks heele en halve artikelen, die in onzen tijd natuurlijk niet meer van kracht zijn, terwijl het reglement van ’69 uit de D. Kerkorde is geput. Dan werden door hen aangewezen eenige personen, die zij »deputaten” noemden, om met de regeering te correspondeeren, evenzeer volgens bedoelde wet, en ook gelijk de » Christ, Geref. Kerk” deed, alleen met dit verschil, dat zij die personen Synodale »deputaten” noemden, terwijl wij hen »Synodale Commissie” noemen. Beide verrichten hetzelfde werk.
Voor dit verschil nu, waarvan een ieder begrijpen kan, dat het sop de kool niet waard is, moest zooveel beweging gemaakt worden, dat het Reglement van ’69 de wereld uit moest. En om er schijn van recht voor te hebben, noemden de Doleerenden het eenvoudig maar »een statuut”, hetwelk diende als grondslag van ons bestaan, gelijk dit bij de wet van ’55 vereischt wordt. Wij noemen het gruwelijk, zich van zulke profane leugens te bedienen ; want.... zij weten beter. Wij willen er niet veel meer van zeggen; want als we over deze zaak schrijven, dan gevoelen we het, dat we veel noodig hebben om kalm te blijven. Alleen dit nog: wij zetten het allen geleerden, ons te bewijzen, dat het Reglement van ’69 een »Statuut” is, als grondslag van ons bestaan, volgens de wet van ’55. De Chr. Geref. Kerk is nooit bij de regering anders erkend geweest dan bij de wet van ’53. Dat weten de kerken A alle zeer goed. En bij deze wet bestaat er geen »statuut” als grondslag van bestaan, maar men geeft bij deze wet kennis van zijn bestaan, m. a. w. men geeft er kennis van, dat men bestaat. Op de wet van ’55 vraagt men, te mogen bestaan op een statuut als grondslag; hiervan is de »Christ. Geref. Kerk” geheel vreemd. Gruwelijk noemen wij het, haar dit op den hals te leggen en dat tegen beter weten in. Weten de Doleerenden het niet? Nu, dan zijn het echte sukkels, met al de titels, die ze dragen; dan hadden zij dat werk beter aan anderen kunnen overlaten. Doch wij houden ons overtuigd, dat zij het weten, doch dat ze den onnoozelen »afgescheidenen” dit hebben wijs gemaakt, om aldus te beter in staat te zijn de »Chr. Geref. Kerk” met haren gescheiden staat den hals te breken. Wat ze er echter dan ook van gemaakt hebben, dit is zeker, dat de »Geref. Kerken” op staatsrechterlijk gebied geene jota of tittel vóór hebben bij de »Chr. Geref. Kerk,” maar evenals alle andere kerkgroepen zijn gebonden aan de wet, zullen zij erkend zijn bij de regeering.
Nu nog iets betreffende de erkenning zelve. Hoe zijn de »Geref. Kerken” nu erkend bij de regeering? Als de »Geref. Kerken”, die treden in de rechten van de »Geref. Kerken” der vaderen? Maar hoe kan iemand eene zoo dwaze vraag doen? — En toch de zich noemende »Geref Kerken in Nederland” geven zoo iets voor, als zou de naam „Geref. Kerken”, omdat die naam vroeger bestaan heeft, het recht geven van voortbestaan van de dagen der vaderen af, en dat nog wel in staatsrechterlijken zin. Hoe is het mogelijk, dat zulke gedachten in het hoofd kunnen komen, en dan bij menschen, die de wet heeten te kennen.
We zullen de wet eens een oogenblikje laten spreken.
Welke kerken of kerkgenootschappen werden in 1853 volgens de wet erkend? Krachtens art. 1 dier wet allen, die toen bekend waren en die volgens de Grondwet recht van bestaan hadden; doch ook die kerken, welke later ontstaan zonden, konden in dezelfde rechten deelen; de wet geeft daartoe vrijheid, doch dan moeten zij voldoen aan de wet, dus hun’ naam bekend maken en »de bepalingen op de inrichting en het bestuur” inzenden.
Nu vragen wij: was er in 1853 eene kerk (of kerken) of kerkgenootschap in ons land en bij de Regeering bekend onder den naam van Geref. Kerken? In geenen deele! De hedendaagsche zich noemende »Geref. Kerken” werden in ons land en bij de regeering niet eerder bekend dan in 1892; vóór dien tijd, noch vóór, noch na 1853, was er iets van deze kerkengroep in ons land bekend. Derhalve dagteekent hare erkenning eerst van af 1892, nadat zij haren naam en »de bepalingen op inrichting en bestuur” volgens de wet van ’53 bij de regeering heeft bekend gemaakt.
Dientengevolge staan de »Geref. Kerken” bij de regeering bekend als een nieuw kerkgenootschap, opgericht in 1892; de regeering kan en mag volgens de wet dat genootschap niet anders beschouwen.
We zullen dit bewijzen:
Volgens de wet bestaan er verplichtingen voor iedere kerk of ieder kerkgenootschap, waarbij de regeering haar erkennen kan en mag. Wij zouden deze drieërlei kunnen noemen:
1. de naam, waaronder zij bekend willen zijn. Deze naam is voor ieder vrij ter keuze; alleen moet hij onderscheiden zijn van anderen; want de naam is bij de regeering slechts een onderscheiding- steeken;
2. het inzenden van »bepalingen op de inrichting en het bestuur;” deze zijn noodig, opdat de regeering zou kunnen oordeelen, of zij niet in strijd zijn met de wet, waarover de regeering een wakend oog houdt; eertijds waren daarvoor de art. 292—294 van de Code Penal of het Fransche wetboek van strafrecht; en dan worden die bepalingen daaraan getoetst, of zij niet in strijd zijn a. met de openbare orde, b. met de zedelijkheid, c. met de veiligheid des lands.
3. Hoofden of personen, zijnde deputaten, commissie, of hoe noen ze noemen wil, aan te wijzen voor correspondentie met de regeering.
Dit zijn drieërlei verplichtingen voor alle kerken of kerkgenootschappen, waarbij de regeering de zoodanige kan en mag erkennen. Vóór 1892 was bij de regeering van de »Geref. Kerken” hiervan totaal niets bekend; dus bestonden zij bij de regeering niet. Van erkenning vóór dien tijd kan dus geen sprake zijn.

Utrecht, 27/4 ’95.

J.H. WESSELS
(Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1895

De Wekker | 4 Pagina's

De bedenkingen van Ds. Ploos van Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (XVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1895

De Wekker | 4 Pagina's