Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grootste levensvraag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grootste levensvraag

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?” Hand. 16:30b.

Naar den klank der woorden geoordeeld, is er veel overeenkomst tusschen deze vraag van den stokbewaarder te Filippi, en hetgeen we lezen in Markus 10 van iemand, die tot Jezus kwam met de vraag: „Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve?” Toch is er een ontzaglijk groot onderscheid in beginsel, waaruit de vragen dier beide personen voortkwamen.
Bij den stokbewaarder ontdekken we diep en ootmoedig schuldbesef, en bij den rijken jongeling openbaart zich niets dan eigengerechtigheid. In den eerste zien we een door God ontdekten zondaar, in den ander een mensch, die wel veel voor de zaligheid en het eeuwige leven schijnt over te hebben, mits hij zelf door goede werken dat einde kan bereiken.
In de vraag van den stokbewaarder: „Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?” ligt duidelijk de belijdenis: Ik ben niet zalig, ja, wat meer zegt, ik zie, ik ken, ik gevoel mij verloren.
Vandaar die ontzettende angst en benauwdheid, — die hooggeklommen onrust, die den man doet beven als een riet, dat door den wind ginds en herwaarts wordt gedreven, — dat nedervallen aan de voeten van de dienstknechten des Heeren, die hij zoo even te voren door vreeselijke geeselslagen heeft gemarteld, persen hem deze vraag als een noodgeschrei uit zijne geprangde borst. Als man van macht en invloed staan hem alle mogelijke middelen ten dienste om de gevangenen, als er iets bijzonders met hen gebeurt, in bedwang te houden en te tuchtigen. Maar hoe kan hier sprake van zijn?
De gevangenis is goed gesloten, de gevangenen zijn goed verzekerd. Paulus en Silas zitten in den stok in den binnensten kerker.
Doch wat is alle macht van menschen tegenover de macht en de majesteit van Hem, die met het bendes hemels en de inwoners der aarde naar Zijn welbehagen doet?
Door eene groote aardbeving zijn de fondamenten van den kerker bewogen, al de deuren der gevangenis geopend, al de banden van de gevangenen losgemaakt.
Dit alles geschiedde in het midden van den nacht, plotseling en in één oogenblik, terwijl de gevangenis weergalmde van de lofzangen, door Paulus en Silas Gode ter eere gezongen.
Duidelijk bleek, dat dit geen werk van menschen was.
Het was de Heere, de Almachtige God, die naar de gebeden en lofzangen Zijner dienaren hoorde, en die nog dezen zelfden nacht de gevangenis in een tempel veranderde.
Als de wonderdoende God stelde de Heere Zijne dienstknechten in vrijheid, en de zich in vrijheid bevindende stokbewaarder werd een gevangene des Heeren.
Geene slaafsche vrees slechts was het, die den cipier te Filippi door die groote aardbeving in benauwdheid had gebracht.
Hoe hoog dit ook mag gaan bij den mensch, op zichzelf genomen, leert dit een zondaar niet roepen om genade, niet uit innige zielsbehoefte vragen: „wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?” Door de almachtige werking des H. Geestes waren den stokbewaarder de schellen van de oogen gevallen, en nu zag hij, gelijk nooit te voren, wat het was, een zondaar voor God te zijn.
In plaats van langer in een Paulus en een Silas misdadigers te zien, ziet de man nu in deze menschen de mannen, die hem antwoord kunnen geven op de grootste levensvraag.
De vraag naar zaligheid doet met recht vermoeden, dat de man van zaligheid gehoord had en als zoodanig van zaligheid kennis had, — echter met dien verstande, dat de man, gelijk zoo vele anderen, tot dusverre had veracht en tegengestaan, wat hem nu begeerlijk, ja, zelfs noodzakelijk is geworden.
Had de man zich vergrepen aan des Heeren dienaren, zeker had hij hierin grootelijks gezondigd; maar erger dan dat, zag hij zich tegen God zelf te hebben aangekant.
Wat anderen hebben gedaan, en hoe het anderen gaat, is hem geene oorzaak van bekommering. Zijne vrees en benauwdheid ontstond uit een levendig bewustzijn van ‘t gevaar, dat hem dreigt, — van den nood, waarin hij zich bevindt.
Het is niet in woorden uit te spreken, wat in zulke oogenblikken gekend, gevoeld en doorleefd wordt.
Alle hoop op zelfbehoud is afgesneden, alle mogelijkheid om aan de wrekende gerechtigheid Gods te ontkomen is hem ontvallen, en wie zal zich kunnen verbergen voor ‘t oog van Hem, die alles ziet en alles weet? Alle wetenschap en vernuft van menschen, al de macht en de invloed, welke in de wereld zijn, stellen te leur.
Wie zal ééne ziel verlossen van het verderf? Niemand zal zijnen broeder kunnen verlossen, hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven.
De hemel gesloten, de hel geopend, het geweten steeds aanklagende en beschuldigende, door Gods wet veroordeeld, en dan geene enkele verontschuldiging, nergens ontkoming, overal achtervolgd, de dood op de hielen, de eeuwige straf in ‘t gezicht, — hoe vreeselijk zal het zijn, te vallen in de handen van den levenden God ?
Geen wonder, dat de mensch, als God hem niet weerhoudt, den dood boven ‘t leven kiest. De wereld wordt dan te eng, het leven schier onmogelijk. Er is bij den mensch geen raad en geen troost.
Maar Gode zij dank, wat onmogelijk is voor de menschen, is mogelijk bij God. Eene kleine lichtstraal van hope is den stokbewaarder nog overgebleven. Hij is nog in het heden der genade. Dit doet onder den zaligmakenden invloed des Heiligen Geestes de vraag rijzen in zijn hart, of er ook voor hem nog een middel mocht zijn om de straf, op de zonde bedreigd, te ontgaan en wederom tot genade te komen.
De bedoeling met zijne vraag is dan ook niet, of hij op eene of andere wijze zijne bij God gemaakte schuld kan betalen, maar alleen, of er, hoe dan ook, voor een ellendige als hij is, nog raad is. Dit begeert en verlangt de man te vernemen van ben, die hij nog zoo kort te voren op de wreedste wijze als vijanden heeft behandeld. Wel een bewijs, dat er veel met den stokbewaarder is geschied! Daar komt de mensch niet zoo gemakkelijk toe. Dat noemt de wereld een zich vernederen, waar de mensch van nature zoo afkeerig van is.
Maar dat vermag de genade Gods. Deze leert in het stof bukken voor den Almachtige en, waar het noodig is, zich vernederen voor menschen. Genade breekt het hardste hart.
Genade maakt het onmogelijkste mogelijk.
Genade verandert vloekers in bidders, vijanden in vrienden. Genade ontbloot en ontdekt. Genade alleen leert uit behoefte der ziele vragen naar redding en uitkomst.
Genade, in één woord, brengt den zondaar, waar hij wezen moet.
Als de stokbewaarder er naar gestaan had, van cipier koning te worden, had ieder met recht over zulk pogen verbaasd mogen staan. Grooter echter is de zaak, welke thans door hem wordt begeerd, waar behoefte om verlossing, waar verlangen naar de zaligheid zich in hem openbaart.
Aardsche macht en grootheid gaan wel voorbij, maar wat eene naar behoudenis dorstende ziele begeert, duurt eeuwig.
Daarom is er in het hart van den waarlijk ontdekten zondaar maar één verlangen, ééne bede, ééne behoefte, die alle andere zoo oneindig overtreft, en dat ééne is: hoe word ik zondaar of zondares mijne zonden kwijt? Met nadruk spreken we over het waarlijk ontdekt zijn. Veel is er en kan er zijn, dat op dezen toestand gelijkt, zonder dat er echter nog iets van ware en grondige ontdekking aanwezig is. Men denke slechts aan Kain en aan Judas.
Hier bij den stokbewaarder heeft meer plaats dan louter verstands- en gewetenswerk.
Hier is een mensch, van wien we kunnen zeggen: de hand Gods heeft hem aangeraakt. Een pijl, van Gods boog gedreven, heeft zijn hart getroffen. De Heere heeft gezegd: „tot hiertoe en niet verder.” En wat er nu ook gebeure, en wie ook zou trachten zulk een mensch met wat anders gerust en tevreden te stellen, slechts ééne zaak kan hem daartoe dienen, te mogen hooren en weten, dat er ook voor hem nog redding en zaligheid is.
Welk eene stof tot vreugde voor Paulus en Silas, die hunne zielen en lichamen voor den Heere Jezus hebben overgegeven, zulk eene ontmoeting te mogen hebben, zulk eene vraag te mogen hooren, zulk eene behoefte te mogen waarnemen.
Hoe veelomvattend en in gewicht alles overtreffend de vraag van den cipier te Filippi dan ook is, de dienaren des Heeren zullen het antwoord daarop niet schuldig blijven.
Een antwoord zal volgen en wel het eenige, het afdoende, het bevredigende antwoord: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden!”
Onvergetelijk is het oogenblik, waarop de Heere Zich alzoo tot redding van een verlorene openbaart.
Onschatbaar is de troost, waarmede de prediking van Christus den zondaar voorkomt.
Is voorts de wijze, waarop de Heere Zijne kinderen toebrengt, grootelijks onderscheiden, en hebben mitsdien niet allen eene bekeering als de stokbewaarder, toch is het waar, dat men wete, wat het is, behoefte te kennen aan verlossing deel te hebben aan den Heere Jezus en aan Zijne Middelaarsverdiensten.
Al hebben uwe handen de dienstknechten des Heeren niet gegeeseld, gij hebt, erger nog dan dit, door uwe zonden den Heere Jezus aan ‘t kruis genageld, gij hebt Gods heilig kind Jezus gedood!
Dit deden niet slechts Joden en Heidenen, maar dit deden ook gij en ik. Daarom zal, bij ware en oprechte zelfkennis, tegen die Joden en Heidenen door ons geen verwijt worden gedaan, maar wij zullen in ootmoed, met schaamte en schande, voor onzen God erkennen:
„Heere, mijne zonden deden Hem al die smarten en jammeren aan!”
Daarom betaamt de belijdenis op aller lippen:

„Zoo Gij in ‘t recht wilt treden,?
„O, Heer! en gadeslaan
„Onz’ ongerechtigheden, —
„Och, wie zal dan bestaan?”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1895

De Wekker | 4 Pagina's

De grootste levensvraag

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1895

De Wekker | 4 Pagina's