Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Der geloovigen Toevlucht ten dage des kwaads

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Der geloovigen Toevlucht ten dage des kwaads

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij zijt mijne Toevlucht ten dage des kwaads.” Jeremia 17: 17b

De dag des kwaads is, naar de sprake der Heilige Schrift, de dag of de tijd der beproeving. Geen stand of rang in het maatschappelijk leven kan hiertegen waarborgen. Ouden en jongen, rijken en armen, geleeren den ongeleerden, alle menschen zijn aan beproevingen onderworpen. Omdat allen gezondigd hebben, dee-len ook allen in de gevolgen der zonde. De mensch heeft een strijd op aarde.
De wijze „Prediker” wekt de jongelingschap op om aan hunnen Schepper te gedenken, eerdat de wade dagen komen. Die kwade dagen zijn de jaren van den ouderdom, als de krachten des lichaams allengskens worden gesloopt, de kracht en de werking der zintuigen verflauwt en vermindert, als met de jaren ook de smarten des lichaams vermenigvuldigen. Menig jong mensch denkt ten onrechte, dat de ouderdom de beste tijd is om den Heere te zoeken. De H. S. en de natuur der zaak weerspreekt dit echter. Maar er is meer, dat onder de benaming van den dag des kwaads wordt bedoeld.
Daartoe behoort het ook, als de oprechte vrome, als Gods kinderen veracht, gesmaad en gelasterd worden, — als men tracht hen van hun goeden naam en eer te berooven, hen zelfs aantast in hun brood, hen bedreigt en vervolgt, waar en wanneer men slechts daartoe in de gelegenheid is. Zoo ging het Jozef bij Potifar, zoo ging het David bij Saul, zoo ging het ook Jeremia den profeet, wiens woord en bediening door zijn eigen volk gehoond en gesmaad werd.
Bij de vervolging van buiten kan nog strijd van binnen komen, zoodat ziel en lichaam smart lijden en in benauwdheid verkeeren. Gejaagd als een vogel, vervolgd als een leeuw, geperst als de wijndruiven, ziet het benauwde hart uit naar eene wijken schuilplaats, naar eene verberging tegen het gevaar. En als dan „de afgrond roept tot den afgrond” bij het gedruisch van des Heeren watergoten, als Gods golven en baren over u heengaan, dan roept ge als uit de diepte van al uw nood tot den Heere, en waar ge uwe sterkte vindt in den God van uw heil, zegt ge met den profeet uit Israël: „Gij zijt mij eene Toevlucht ten dage des kwaads.”
Dan wordt gij gewaar, hoe onuitsprekelijk groot de weldaad is, zulk eene Toevlucht in den Heere te hebben, tot wien ge veilig kunt gaan, met al wat u drukt en kwelt.
Want wat ook gebeure, één ding staat vast: de Heere laat Zijne kinderen niet verzocht worden boven hun vermogen. Met elke beproeving zal Hij uitkomst geven der ziele, die tot Hem vlucht. In zes benauwdheden zal Hij helpen en in de zevende u niet doen omkomen. Wel kan de nood zoo hoog klimmen en de benauwdheid uws harten zulk eene hoogte bereiken, dat bijna het woord u over de lippen komt: Heere! waartoe dit alles? maar op Zijn tijd doet uw Ontfermer uwe duisternis in licht, uwe bange klacht in een vroolijk lied veranderen.
Der geloovigen Toevlucht is de Almachtige, en Hij, die de Almachtige is, is tevens ook de Algenoegzame. Meer dan eene moeder zich ontfermt over haar’ zuigeling, ontfermt zich de Heere over degenen, die Hem vreezen. Ja, al schijnt het bij oogenblikken, alsof uwe stem in den hemel niet gehoord, uwe tranen niet gezien, uwe nooden niet gekend worden, uwe Toevlucht is de Alomtegenwoordige en Alwetende God, voor wiens oogen geen schepsel onzichtbaar is. Hadden Gods kinderen niet zulk eene Toevlucht, zij kwamen om in hun druk, zij kwijnden weg in hunne smarte. Ach, die kwade dagen, zij kunnen zoovele zijn.
Als de ééne vreest van honger om te komen, en de andere denkt van lichaamssmarte te vergaan, — of als rouw en verdriet u foltert, of als de laster u dreigt te verteren, — wat in den dag des kwaads ook uw deel moge zijn, in God zijne Toevlucht te hebben, is genoeg, — genoeg om staande te blijven in den strijd, genoeg om te volharden met loopen in de Christelijke loopbaan ten einde toe, genoeg zelfs om in uwe laatste bange ure kalm en gelaten te hopen op des Heeren Woord.
Immers uw Verlosser leeft. In Zijne handpalmen zijt gij gegraveerd. Gods beloften vergezellen en omringen u in het land uwer vreemdelingschappen.
Om den Heere tot zijne Toevlucht te hebben, is noodig Hem te kennen en lief te hebben. De geloofsbelijdenis en de verklaring van den profeet bedoelt wat anders, dan hetgeen we ook wel bij menschen aantreffen, die, vijandig aan den dienst van God, in zonde- en werelddienst hun vermaak zoeken. Onder deze zijn ook menschen, die alleen in nood en in gevaar aan God denken, — menschen, die hunne ooren afwenden van Gods heilige Wet, en van welke geschreven staat, dat zelfs hun gebed den Heere een gruwel is. Jeremia, die den Heere zijne Toevlucht noemt, zegt op eene andere plaats: „de Heere is mijn deel.” Wie God tot zijn deel heeft, kan zeggen als de Aartsvader Jakob: „Ik heb alles!’ Daarom is de godzaligheid tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Wie iets anders dan God tot zijne Toevlucht heeft, wordt beschaamd. Geld noch wetenschap, stand noch leeftijd kunnen redden van den dood. Alleen bij den Heere zijn uitkomsten zelfs tegen den dood.
Ver is de hemel van de aarde verwijderd, en verder nog is de mensch door de zonde van zijn God gescheiden.
Maar in het Woord der belofte daalde Gods liefde en ontferming neder in dit oord van jammer en geween. In Christus, die de vervulling is der belofte, wordt Gods liefde verpersoonlijkt aanschouwd. En waar het Woord Gods gepredikt en het Evangelie der genade geopenbaard wordt, komt tot ellendigen ennooddruftigen de verzekering van ’s Heeren wege, dat de Heere eene Toevlucht is voor allen, die Hem vreezen.
Aan Christus, als de verdienende oorzaak van alle zaligheid, dankt Gods kind deze genade, in God zijne Toevlucht te hebben.
Hij verwierf die gunste door Zijn bloed. Door Hem hebben we den toegang door éénen Geest tot den Vader.
Dit deed Gods heiligen van alle eeuwen steunen en vertrouwen op den God huns heils. Dit doet Gods Sion als met ééne stem belijden; „Gij zijt mijne Toevlucht ten dage des kwaads.” In dat woord spreekt niet slechts de stem der historie, maar ook die der ervaring. Wie zoo spreekt, heeft wat achter zich.
Alles wordt niet op éénen dag geleerd.
Als het David bang was, riep hij tot den Heere; toen Hiskia krank was, bad hij tot God. Toen de jongelingen in den brandenden oven werden geworpen, was de Heere in het vuur. Toen Daniël in den kuil der leeuwen was, weerhield God het verscheurend gedierte, zoodatzij Daniël geen kwaad deden.
Toen Jezus’ discipelen met den Meester op de zee van Genesareth door storm werden overvallen, kwamen zij niet om; want de Heere was aan boord. In de schuilplaats des Allerhoogsten gezeten, vernacht ge veilig in de schaduw des Almachtigen. Dan zijt ge veilig voor de pestilentie, die in de donkerheid wandelt, voor het verderf, dat op den middag verwoest.
Als dood en verderf om u woedt, als de laatste ster der hope op uw levenspad verdwijnt, dan zal alleen dit ééne u kunnen troosten en bemoedigen, te weten, dat de Heere uwe Toevlucht is.
Als uw weg dan over hooge bergen of door diepe dalen gaat, — als uw kruis en uw verdriet u de tranen uit de oogen perst, — als ge vol benauwdheid en weedom der der ziele moet uitroepen: „Wee mij, dat ik in de tenten van Kedar wone!” — als daarenboven het gezicht op uwe melaatschheid door de zonde u vol schaamte doet vreezen voor de rechtvaardigheid en heiligheid Gods, — vestig dan uwe oogen op Hem, die in al uwe benauwdheid is benauwd geweest, die in alles u den weg heeft gebaand, en die vol liefde en erbarming al den Zijnen toeroept: „Hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwonnen!”
Het lijden dezes tegenwoordigen tijds is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, welke Gods kinderen wacht.
Op een lijden als van tien dagen zal eene eeuwige heerlijkheid volgen, op de dagen des kwaads, in ’t land uwer vreemdelingschappen doorworsteld, wacht al Gods kinderen de rust in ’t beloofde Vaderland.
Als dan de Heere uwe Toevlucht mag zijn, zeg dan niet: „Wie zal ons het goede doen zien?” Uw Verlosser is getrouw. Heere der heirscharen is Zijn Naam.
Onder des Heeren toelating kan veel gebeuren. De gewijde geschiedenis heeft dit voor alle eeuwen geleerd.
Zoo kan het echter nooit gaan, dat God de Heere zou vergeten genadig te zijn, dat één schaap van Jezus uit Zijne hand zou worden gerukt. God zelf is onveranderlijk. Al Zijne beloften zijn in Christus Jezus ja en amen.
Tegenover de wereld met al hare verzoekingen, tegenover Satan met al zijne listen en geweld, tegenover duizenderlei moeilijkheden, smarten en zorgen van allerlei aard, zal de Heere de veilige Toevlucht zijn en blijven voor al Zijn volk.
Van uit de woonstede Zijner heiligheid ziet Hij in ontferming neder op de ziele, die Hem zoekt en naar Hem vraagt.
En al hebt gij het dan ook duizend malen verzondigd, en al moet ge telkens met schaamte wederkeeren en belijden: „Heere! ik heb gedwaald in ’t rond gelijk een schaap, dat onbedacht zijn herder heeft verloren!” — „Keert weder,” zegt de Heere, „en Ik zal uwe afkeeringen genezen.”
Wie zal naar waarde roemen de genade, in zulk eene Toevlucht, als de Heere is, bereid!
Bezwijkt uw vleesch en uw hart, zoo is God de Rotssteen uws harten en uw Deel in eeuwigheid.
In Christus is God uw genadige Vader, die Zijne kinderen liefheeft met eene eeuwige liefde.
Als de goddeloozen met alle werkers der ongerechtigheid zullen vergaan ten dage van het gericht, dan zullen zij, wier Toevlucht de Heere was, ervaren, hoe groot het onderscheid is tusschen hen, die Hem gediend en die Hem niet gediend hebben. Daarom kan geheel de gemeente Gods reeds hier in waarheid betuigen: „Zalig zijn ze, die Jakobs God tot hunne Hulpe hebben.”

»God is een’ Toevlucht voor de Zijnen,
Hun’ Sterkt’, als zij door droefheid kwiinen.
Zij werden steeds Zijn’ hulp gewaar
In zielsbenauwdheid, in gevaar.
Dies zal geen’ vrees ons doen bezweken,
Schoon d’ aarde uit haar plaats mocht wijken,
Schoon ’t hoogst gebergte uit zijne stee
Verzet wierd in het hart der zee.”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Der geloovigen Toevlucht ten dage des kwaads

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1895

De Wekker | 4 Pagina's