Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Avondgedachten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Avondgedachten

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZATERDAG.

Hand. 15 : 31. En verheugde zich.

Welk een omkeering! Weinige uren geleden heeft hij in wanhoop het zwaard tot een zelfmoord getrokken en nu verheugt hij zich. God heeft hem bekeerd. Hij is een geloovige geworden. De prediking van Paulus heeft dat onder Gods zegen teweeggebracht. Mocht de dag van morgen ook zulk een zegen hebben tot behoud van zielen. Wat in den kerker te Filippi geschiedde, kan ook in de kerk onzer gemeente plaats hebben. Het is toch hetzelfde evangelie en dat kan wonderen doen. Hoe zouden de engelen zich verheugen! Welk een blijdschap onder Gods volk! Welk eene genade voor eene zoo geredde ziel. Onuitsprekelijk gelukkig hij, wien dat te beurt mag vallen. Ook mij gaf God dien zegen. Mijne ziel maak den Meere groot en moge God van datzelfde heil ook morgen menigeen deelgenoot maken!

ZONDAG.

1 Kon. 19. : 8. Hij ging door de kracht derzelver spijs.

Bij het brood, dat uit de aarde voortkomt kan de mensch niet leven. Onze ziel heeft door Gods genade de behoefte leeren kennen aan het Brood, dat uit den Hemel is nedergedaald. Den Heere te genieten geeft alleen kracht en opgewektheid; dat voedt ten eeuwigen leven. Dezen dag is de Christus verkondigd. Ook mij werd die daar gegeven, opdat ik zou arbeiden om de spijze, welke niet vergaat, en als ik de woorden Gods gevonden heb, heb ik ze opgegeten en ze zijn tot vreugde en blijdschap mijns harten geweest. De mensch heeft een strijd op aarde. Wie heeft dien niet, Elia kon door die spijs veertig etmalen gaan; moge zijn woord mij kracht geven om als de dag van arbeid weer aangebroken is, mijn werk met vreugde te beginnen en met mijn God blijmoedig mijn loopbaan voort te zetten, om als het weer zondag is, opnieuw de spijze te genieten, maar — geef ons Heere! eiken dag ook ons geestelijk brood.

MAANDAG.

Job 10 : 2. »ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet.”

De gansene wereld is verdoemelijk voor God. Én ik? Tienduizende zouden overdekken mij, en eene was reeds genoeg ter mijner veroordeeling. Ik ben gansch melaatsch en het kleinste plekje zou mij reeds een gesloten hemel doen vinden. Doch, waar de verloren zoon van den zwijnendraf naar des vadershuis komt en zelfs een ring aan don vinger krijgt, welk zondaar zou dan geen moed vatten om voor God te knielen met een »verdoem mij niet.” God heeft mij niet onbekend gelaten met zijne herscheppende genade, toch zie ik mijzelven dagelijks doemwaardig. Medezondaars, ik wil met u knielen en vooraan in de rijen staan om voor u en voor mij in den naam des Heeren Jezus te zeggen: „wij hebben het verdiend, nochtans verdoem ons niet.”

DINSDAG.

Hebr. 11 : 27, Ziende den Onzienlijke.

De liefde ziet scherp. Johannes zag het eerst in de menigte der visschen, dat de onbekende de Heere was. Aan een mensch, dien wij liefhebben, worden wij door alles herinnerd ; dan door het eene, dan door het andere komt hij ons voor den geest. De geheele natuur is Gods scheppingswerk, al wat geschiedt het werk zijner voorzienigheid. Aan den hemel en op aarde i.s myriaden maal Zijn naam geteekend. Indien nu mijn hart maar een vuur van liefde ware, dan zou ik zeker Hem in alles zien en gedurig moeten uitroepen: »het is de Heere!” Heilige Geest verteeder mijn hart, verlicht mijn verstand, versterk oog en oor, opdat ik overal de hand mijns Vaders zie, overal de stem van mijn Jehova hoor!

WOENSDAG.

Job 42 : 5. Nu ziet U mijn oog.

Met het gehoor des oors heb ik den Heere gehoord toen ik in mijn schuld verzonken lag. Als Adam hoorde ik de stem van den Heere God wandelende in den hof. Ik hoorde Hem van Sinai in den donder en al zijne golven en alle zijne baren gingen over mij. Maar de Een uit duizend legde de hand op den verbrijzelde. Mijn Jezus sprak van vrede en — onweder en storm en aardbeving maakten plaats voor het suizen eener zachte stilte. Ik had den Heere gezien; ik kende Hem als mijn God, als de liefste. Hoevele stormen gingen sinds over mijn hoofd. Er zijn tranen geweend en zuchten geslaakt en het is mij goed bedrukt te zijn geweest. Gids verootmoedigen maakt groot. Wat mij wacht weet ik niet. Dit wensch en bid ik alleen, dat of het vreugde zij óf smart mijn oog mijn God zal mogen zien; en dit weet ik, dat ik uit dit mijn vleesch mijn God eenmaal aanschouwen zal.

DONDERDAG.

Jes. 59 : l. De hand des Heeren is niet verkort.

Wat wisselt alles af. Nu dag, dan nacht; nu de liefelijke zon en dan weer de storm-vlagen. Zoo ook in mijn leven, nu als op een bergtop van geluk en in een enkel oogenblik als in een afgrond neergesmeten.
Zoo bevind ik het ook in mijne ziel. Heden zing ik »Loof den Heere mijn ziel” en dan weer heb ik nauwelijks moed tot een »gena o God!” Dat mocht zoo niet zijn want God is meerder dan mijn hart. Niet in mijn gevoel maar in des Heeren genade en trouw ligt mijne zekerheid. Vergeef het Heere en maak mijne wankelende schreden vast. Toch blijft het ook in duisternis onschudbaar » maar de Heere zal uitkomst geven.” Dat deed Hij steeds, dat doet Hij ook nu. Neen! Mijn God is niet veranderd, niet verzwakt in majesteit en kracht. Wie ik dan ook ben, Zijn hand is niet verkort om hier zijn hemel in mijne ziel te leggen en als het tijd ia mijn ziel in den hemel,

VRIJDAG.

Matth. 14 : 31. Gij kleingeloovige! waarom hebt gij gewankeld.

Mijn hart is als die baren, welke Petrus zag. Nu is het eens effen maar dan weder staan ze zoo verbolgen. Nu lokken ze tot spelevaren, straks dreigen zij den dood. Als ik op mijn ongestadig hart zie, dan zink ik in, Waarom zie ik niet altijd op Hem. De blik op uiijzelven geeft mij nooit anders dan ellende want daarbinnen is niets anders dan wat vreezen en sidderen dopt. Zag ik maar altijd en zag ik maar beter op Hem, ook hij den sterksten wind dan zou ik op de wateren wandelen. Heere! wend mijn oog van de nietigheden af. Wanneer zal lui zijn, dat ik steeds op U mag zien, aan Uw hand mag gaan? Steek Uw hand uit en grijp mij, kleingeloovige, aan. Want o Heere, ik ben aan ‘t zinken! en tot hinken ieder oogenblik gereed. Toch weet ik dit: Jezus laat wel zinken, maar laat nooit verdrinken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Avondgedachten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1895

De Wekker | 4 Pagina's