Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (XL)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (XL)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 5 : 14—18.

Als wij in de Schrift lezen: »bij geval” dan is geen bloot toeval gemeend, snaar een door menschen niet verwacht Godsbestuur. Wel zal allerminst toeval zijn een ontmoeten des Heeren Jezus, hetzij Hij komt ter bestraffing, ter waarschuwing of ter redding. De Psalmist had tot tweemalen het spreken Gods gehoord (62 : 12). Elihu betuigde, dat God dat alles, wat Hij ondervond, twee of driemalen met een man werkt (Job 33 : 29). Ook de kranke van Bethesda ontmoette den Heere eerst ter lichamelijke genezing, ten tweeden male om een waarschuwend woord te hooren, maar niet elke ontmoeting, ook niet eene herhaalde, is altijd tot zielenbehoud; en verlossing uit aardschen nood, hoe wondervol die ook moge plaats hebben, is niet altijd gevolgd door eeuwige behoudenis. O, hoeveel kan. een mensch ondervinden, hoe menige roepstem des Heeren kan er zijn zonder dat hij zich gevangen geeft in de liefdekoorden des Heeren Jezus! De geschiedenis van dezen genezene staat ons ter waarschuwing dat niet eene bevinding, niet een ontmoeten des Heeren, niet het vernemen van woorden des Heeren, maar alleen geheele overgave aan den Heere ons redden kan. Het komt ons voor, dat zijne ellende gevolg is geweest van zondig leven. Wij willen niet zijn als de discipelen van Christus, die, den blindgeborene ziende, toonden, het boek Job niet voor de aandacht te hebben. Neen! de ongelukkigsten zijn niet altijd de grootste zondaren. Siloams toren valt niet juist op de slechtsten neer (Luk. 13 : 4), maar toch zingen wij zeker geene onwaarheid als wij met den psalm (58) instemmen: »gewis, daar is een God die leeft, en op deez’ aarde vonnis geeft.” »Een grimmig wreker is de Heere,” dat zegt ons het gevolg der zonde reeds, aan deze zijde des grafs, wat zal dan de vrucht niet zijn na dit leven? Ligt hetgeen wij zeiden niet opgesloten in bet woord Heeren: »Zie, gij zijt gezond geworden ; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede?” Een ziekte van acht en dertig jaren was hot gevolg geweest van de zonde der jonkheid. Waarlijk, bet was genoeg om de zonde te verachten ; toch was des Heeren waarschuwing zeker niet overbodig, want Hij wist wat er in den mensch was. Ach! als de mensch zich eenmaal aan eenig kwaad beeft overgegeven, hoe wordt hij zelfs nadat God hem heeft bekeerd, zelfs nadat de ouderdom hem krachteloos heeft gemaakt, steeds weder op datzelfde punt aangevallen. Ge meent wellicht, dat uw broeder, o zoo verre van eenig kwaad is, zoo rein van deze of die zonde, maar ge weet niet wat er in zijn binnenste omgaat en wat strijd er wordt gestreden en hoeveel er geworsteld en gebeden wordt. Juist dat missen voor menschen oog van den schijn des kwaads, is bewijs, boe hij, geneigd juist tot die zonde, het angstigst er voor vreest.
»Wat ergers geschiede,1’ zegt de Heere. Erger dan acht en dertig jaren krank te liggen, wat kan dat anders zijn, dan eeuwig in de smarten te zijn. Hier lag hij wachtende op de beroering des waters en altijd te vergeefs; de rampzaligen wachten en smeeken zelfs vruchteloos, dat een vinger in ‘t water gedoopt de tong verkoele. Ontzaglijke eeuwigheid!
Ge vraagt misschien: »is die genezene dan niet bekeerd?”, gelijk de mensch zoo gewoon is meer naar anderer toestand te vragen, dan zich ernstig bekommerd te maken over eigen zielstoestand. Ik weet u niet meer te zeggen, dan de Schrift u ten antwoord geeft op die vraag: »De mensch ging heen, en boodschapte den Joden, dat bet Jezus was, die hem gezond gemaakt had.”
Vergelijkt ge dat met het vorige, met den aanval der Joden op hem, dat hij door het dragen van het beddeke den sabbath schond en de vraag wie hen dat bevolen had, en hij dus niet onbekend was met de moeite, welke men zijn redder zou aandoen, dan teekent dit zeker niet veel goeds. Sabbatschennis kon den doodstraf ten gevolge hebben, dat had de geschiedenis van den boutlezer (Num. 15 : 33—35) bewezen. Daarom is er den genezenen veel aan gelegen om alle schuld van zich te werpen. Hij wijst Christus aan, al weet hij, dat hij daardoor de aanklager wordt van Hem, aan wien hij zijne gezondheid te danken beeft. Snoode ondankbaarheid. O, gruwelijk hart van den mensch, waarin genade niet zegepraalt ! Geeft de Schrift geene nadere oplossing en kan ik den sluier der eeuwig-beid niet oplichten, toch wensch ik mij niet in zijne plaats.
Wat David (Ps. 37 : 32)zegt: »De goddelooze loert op den Rechtvaardige en zoekt Hem te dooden” werd hier in volle mate bevestigd. In plaats van die weldaad, aan zulk een ongelukkige bewezen, met blijdschap te erkennen, in plaats van verbaasd te staan over die wonderbare macht des Heeren Jezus, stellen de Joden vervolging in en wel zulk eene, welke den dood ten gevolge zon hebben. En waarom? »Om-dat Hij deze dingen deed.” Meer dus dan ééne misdaad had Hij in hun oog begaan, want Hij had op den sabbat vooreerst een mensch genezen en ten tweede hem bevolen het beddeke op te nemen en te dragen naar zijn buis. Maar die zucht om te dooden lag niet in »die dingen” maar daarin, dat de Heere hunne z inden bestrafte. Daarom moest zijn weldoen omgekeerd en met een schijn van ijver voor Gods wet worden veroordeeld. Neen! ze zijn nog niet uitgestorven, die desgelijks handelen, en menig volgeling des Heeren ondervindt de waarheid van ‘s Heeren profetie aan zijne discipelen. Opmerkelijk: slechts in twee teksten komt het woord » vervolgen” bij Johannes voor, alleen bier en Hoofdst. 15 : 20: »Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen.” Hetzelfde wat hier den Heere van zijne volksgenooten ondervond, zou ook de ervaring van Zijne discipelen zijn.
Welk eene zachtmoedigheid in het weder-leggend antwoord des Heeren. Welk eene nederbuigende goedheid van den Heere der heeren om voor menschenkinderen zijne daden te verdedigen. Hij antwoordt alleen: »Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.” Op den zevenden dag rustte de Schepper van hemel en aarde, Hij die moede noch mat wordt, maar om als de Voorzienigheid voort te arbeiden. Reeds op dien eersten Sabbat werkte de Heere onderhoudende en regeerende, en niet alleen in de dagen der week zorgt Hij voor u, maar ook op den dag der ruste. Of zoudt ge éénen dag van de zeven zonder hulpe zjjn, en Hij het schaapje, waar het uitglijdt in den stroom, waar bet verdwaalt in de woestijn, waar het uit doodsgevaren of zielepijn roept, antwoorden : »het is Sabbat”? Zoo doet noch de vader als voorzienigheid, noch de zoon als Redder en Zaligmaker van zondaren.
De joden begrepen dat woord des Heeren beter dan de wijzen onzer dagen. Wat is ook wetenschap buiten God, anders dan een zwaard, waarmede wij onszelven dooden, terwijl wetenschap voor het geloof het zwaard is, waarmede het den vijand overwint. Zij gevoelden wel den inhoud van dat gezegde: »Mijn Vader”. Dat was de verklaring, dat God Zijn eigen Vader was in onderscheiding van al wat leeft, ook van ben, in wier harte de Heilige Geest »Abba Vader” roept. He Heere verklaarde in dat woord Zijne Wezenseenheid, zijne evengelijkheid aan God den Vader, één wezen en één werk. Zoo was Hij dan als wetgever en koning en God verheven boven Zijne wet en kon die naar Gods recht, gelijk Hij wilde wijzigen, maar neen! dat deed Hij niet, Hij, die geworden was onder de wet, en wien het betaamde allo gerechtigheid te vervullen. Dat toch was juist vervullen van Gods wet: wel te doen aan on-gelukkigen, te redden waar gered kon worden, barmhartigheid en genade te bewijzen.
Op den Sabbath wachtte men op de beroering des waters. Zoo zond dan God wel Zijn engel om genezende kracht aan het water te geven en wie genezen mocht worden op zulk een dag, zou die niet in triomf Zijn lege dragen ten aanschouwe van zijne medeburgers om van de wonderkracht van Bethesda te getuigen ? Dat zou voor den Jood geene zonde zijn geweest, hoeveel te meer mocht dan de Zoon des levenden Gods het woord der genezing spreken en het beddeke gedragen worden tot verheerlijking van den eenigen naam, door welken wij kunnen zalig worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (XL)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's