Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wederzien en Gelooven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wederzien en Gelooven

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, dia men niet ziet.”
Het geloof is m. i. alzoo een zalig vertrouwen en een wachtend hopen in betrekking tot het leven na dit leven.
Kunnen wij eene beschrijving verlangen, hoe het daar zal wezen ? Zoo ja, dan ook zouden wij kunnen vragen; in welke gedaante of toestand zullen we elkaar daar ontmoeten, als mensch of als geest, vereenigd of verdeeld?
Wat gedaante of toestand betreft …. wat al verschillende veronderstellingen kan men niet te hooren krijgen, als men sommiger gedachten aanhoort. Waren het echter altijd maar gedachten, doch bij velen wordt het al eene zekere waarheid, te weten door te denken, hoe het in den Hemel zijn zal.
Maar is er ooit iemand geweest, die het Hemelleven is komen uitleggen? Mij dunkt: neen ! Hoe kan men dan verlangen te vernemen, hoe het daar zal zijn?
O, ja, wij kunnen en mogen ons grootsche gedachten maken omtrent die heerlijke toekomst; want te groot en te hoog kan men zich die heerlijkheid nooit voorstellen. Integendeel, wij zijn door onze zonden niet in staat die grootheid van Gods almacht te begrijpen, veel minder te beschrijven, zoodat wij als van zélf tot het begin van dit schrijven terugkeeren, nl. tot kinderlijk gelooven en hopen, — het eenige wat ons hier in deze zondige wereld en dan nog wel door Gods groote genade geschonken wordt.
Want als men in o ogen blikken van Goddelijke ontferming het kart voor den Heere uitstort, en zich als in Zijne nabijheid gevoelt, wordt het een nietig sterveling dan niet menigmaal te machtig ? Slaan wij dan niet als uit instinct de oogen, die we zoo moedig opwaarts sloegen, in een oogwenk naar beneden, wetende, dat daar in te dringen ons ten eenenmale onmogelijk is. Maar wel kunnen wij, als een Jakob bij de worsteling, den Heere vasthouden en geduriglijk vragen: »Heere! geef mij de zekerheid des geloofs, dat ik dan toch eenmaal Uwe heerlijkheid zal mogen aanschouwen.”
Wederzien . . . hoe zal dat zijn! Slaan wij eenvoudig des Heeren eigen Woord open en lezen wat er in Lucas 16 vers 20 tot 31 staat, nl. de geschiedenis van den rijken man en den armen Lazarus. Daar immers lezen wij, dat de rijke man vader Abraham van verre zag staan, dus … is er herkenning; en op zijn verzoek, dat er toch iemand naar zijn huis zoude gezonden worden, was eene besliste weigering het antwoord. Mozes en de profeten hadden zij. Zij moesten dus . . . gelooven. Wij zien hieruit, dat men ook toenmaals nog niets wist of te weten kon komen van het toekomende leven, dan door de Schriften, gelijk wij door onzen eenigen Bijbel.
En wederom kom ik met een gedeelte uit dat heilige boek en verwijs ons naar den Bruidegom in de gelijkenis der tien maagden. Allen wenschten den Bruidegom te ontmoeten en allen hebben zich gaande gemaakt. Wij weten, hoe er 5 van hen wijzen waren en vijf dwazen, Zoodra de Bruidegom in aantocht is, maken zij zich gereed hem tegemoet te gaan, om zich met Hem te verblijden.
Wanneer men in gewone omstandigheden of in het dagelijksch leven zich om en in iemand innig gelukkig gevoelt, en men hoort en ziet anderen dat geliefde Wezen groote vereering en hartelijke genegenheid toebrengen, zou men denken, dat men dan steeds gereed is om eerst te onderzoeken, hoe anderen er toe gekomen zijn om juist dienzelfden persoon vereering en vriendschap toe te dragen? Zoo ook wensch ik mij het onbegrijpelijke Hemelleven voor te stellen.
Wij allen, die een oog en hart gekregen hebben voor de zalige beloften Gods, — wij allen verlangen om eenmaal den Hemel in te mogen gaan. Waarom? Om alle lieve en dierbare betrekkingen te ontmoeten? O ja, daarom ook (want wien is geene droeve scheiding ten deel gevallen, maar de hope van wederzien ginds in ’t rein en eeuwig licht, lenigde de smart op een eenige wijze) maar dit is, zooals terecht gezegd is, niet de eerste en grootste oorzaak; want dan zou dit niet het ware verlangen zijn.
Want waar er een Bruidegom is, worden alle anderen, hoe lief ook, als in de tweede plaats gedacht. Neen, wij wenschen naar den Hemel te gaan om onzen Heiland en Heere te mogen ontmoeten, — om Hem eeuwig te loven en te prijzen, dat Hij ons ellendigen, in onze ellende heeft gemaakt, — om, die geen enkel oogenblik levens waardig zijn.
Maar als wij dan door Gods onbegrijpelijke zondaarsliefde aan- en opgenomen mogen worden in Zijne eeuwige heerlijkheid, dan Kien wij zoo doordrongen van de hemelsche vreugde vrezen, dat wij Hem alleen aanzien, Hem alleen aanbidden en grootmaken; — en dan, allen, die met ons zullen zijn, zullen één met ons wezen. Omdat wij allen eene zelfde verheerlijking voor oogen hebben „waar wij zelf gaarne zouden komen, zouden wij daar niet wenschen hen te ontmoeten, die ons hier zoo lief waren ? Doch, nog eens, het blijft niet het allergrootst verlangen. Hebben onze geliefden hier menigmaal eene eerste plaats in ons hart gekregen — dus niet zooals het behoort —, daar zal alles volmaaktheid zijn, — daar zal het wezen: »lk ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde!” Maar ook dan wordt het woord van Paulus bevestig: »Want wij zien nu door een spiegel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.” En verder staat er weer geschreven in 2 Cor. 5 vers 7: "Wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.” Dus eens zal dat geloof in aanschouwen veranderd worden; dan zullen wij een antwoord ontvangen op zoovele vragen, die opkwamen in ons hart, en wij uilen Hem danken voor hetgeen wij niet begrepen hebben. Nu kunnen wij enkel roepen:

»Zend, Heer! Uw licht en waarheid neder,
»En breng mij, door dien glans geleid,
»Tot Uw’ gewijde tente weder !
»Dan klimt mijn bange ziel gereeder
»Ten berge van Uw’ heiligheid,
»Waar mij Uw gunst verbeidt.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Wederzien en Gelooven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1895

De Wekker | 4 Pagina's