Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan een vriend te Ulrum (XI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een vriend te Ulrum (XI)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bonden en vereenigingen rijzen als paddestoelen uit den grond.
Met eenige overdrijving is wel eens gezegd, dat in zekeren tijd van het jaar de ééne helft der Nederlanders wordt geëxamineerd, terwijl de andere helft als examinatoren optreedt.
Met meer recht mag men vaststellen, dat tegenwoordig het grootste deel onzes volks tot eene of andere vereeniging behoort, terwijl een ander deel er over peinst, nieuwe vereenigingen op te richten.
Misschien loopt het straks alles op één groote vereeniging uit, waar een hoopske tegenover komt te staan, dat niet in vereenigingen, maar in God zijn kracht zoekt.
De lust tot vereenigingen is op kerkelijk gebied al even sterk als op het terrein der wereld.
Er zit iets vleiends voor den menschelijker geest in, door het aantal te kunnen schitteren Tevens meent men door vereeniging krachtig te worden.
Met God durft men het niet meer te wagen; de kracht van Boven, men redeneert er wel over, doch kent ze niet en daarom gaat men zich vleesch tot zijnen arm stellen.
Het is het verschijnsel van alle eeuwen, Wie den Heere niet in oprechtheid vreest en op Zijnen Naam vertrouwt, al hangt hij zich een mantel van eigengerechtigheid en schijnvroomheid om, gevoelt in het eind zijne machteloosheid en neemt de toevlucht tot allerlei dwaze hulpmiddelen.
Welke kracht ten goede gaat er van al die vereenigingen uit ?
Bitter, bitter weinig, — zóó weinig, dat een gevoel van algeheele teleurstelling zich van al de volken heeft meester gemaakt. Toch zal men er mee blijven doordrijven. Ook op kerkelijk gebied.
Niet alleen bij de Gereformeerden.
Vooral de Roomsch-Katholieke kerk dringt op Vereeniging aan.
Binnen enkele dagen zal er uit Rome van ’s Pausen hand eene Encycliek de wereld ingaan, die den kerken toeroept! Vereenigt U!
Natuurlijk in dezen zin: vereenigt u met Rome.
Waarom ook niet?
Rome kent het Hoogepriesterlijk gebed ook.
»Vader, Ik wil dat ze alle» één zijn” kent ze evengoed als indertijd de gereformeerde predikanten, het van hunne kansels en in hunne tijdschriften u voorleggen.
De Roomsche kerk deinsde er nooit voor terug Gods woord te verdraaien, als dit in haar voordeel was.
En ze weet, dat zij den tijd nooit gunstiger kan kiezen.
Indien de menschen maar iets van één-zijn, van eenheid, van vereeniging hooren, springen zij al op van vreugde en in de kerken niet het minst, zoo een of ander gedeelte der Schrift als leuze wordt aangeheven.
De zoogen. vereeniging van 1892 heeft ons geleerd, dat weinigen zich aangorden tot onderzoek, dat weinigen zich de vraag stellen, of God het wel zoo in Zijn Woord bedoelde, en of er geen schandelijk misbruik van gemaakt wordt.
Men durft zich die vraag niet eens te stellen, bevreesd zijnde een heel ander antwoord te krijgen, dan men voor zijn lust tot vereeniging en grootheid wenschelijk acht. De Paus begrijpt het dan ook goed.
In Nederland gebruikt hij zijne aanhangers op meesterlijke wijze om zijn doel te bereiken.
U zult wel in het schrijven van ds. Gispen aan onzen Redacteur in het voorlaatste nummer van de Wekker gelezen hebben, welke waarde ds. Gispen aan de verklaring der Doleerenden hechtte, dat zij met ons één waren in de belijdenis.
Wat ds. Gispen uitsprak, leeft in duizenden harten.
Zoo’n verklaring is genoeg.
Zoo denkt men.
De ervaring leert wel anders.
Met zoo’n verklaring komt de Roomsche ook.
Waarom zoudt ge niet met ons vereenigen ? vragen ze.
Laat ik u, waarde vriend! eens even mededeelen, wat een Roomsch blad, de Residentiebode, al opgaf om aan te toonen, dat Gereformeerden en Roomschen toch in de hoofdwaarheden één zijn. Ziehier die verklaring:
»Beider gemeen goed en beider hoogste goed is gebleven:
Het geloof in den Almachtigen Schepper van hemel en aarde, Die het goede loont en het kwade straft;
het geloof in de Heilige Drieëenheid in Wier aanbiddelijken Naam al wat boven, op of onder de aarde is, de knie zal buigen;
het geloof in het verlossingswerk van Jezus Christus, den eeniggeboren Zoon Gods, om onze zonden op de aarde nedergedaald;
het geloof in hei kort in de geopenbaarde Waarheid Gods, en de weigering neer knielen voor het altaar van het gouden kalf, waarop nu de eeredienst van het stof zijn hoogtij viert!”
Welnu, wat zegt u er van ?
Is dat geene kostelijke verklaring?
Ziet ge wel, dat Gereformeerden en Roomschen in de hoofd waarheden één zijn?
Als zoo’n verklaring nu genoeg is, waarom zal men zich dan niet met de Roomschen vereenigen?
Daarover te durven denken, zal ds. G. reeds verfoeilijk vinden. Goed.
Maar hij verfoeie het dan ook als Christen, tevreden te zijn met schoonschijnende woorden en eene op zichzelf niets beteekende verklaring.
Waarom wil hij zich door de Roomschen niet laten inpakken, al zeggen zij te gelooven in de »geopenbaarde waarheid Gods”, en door de Doleerenden wel?
Wij wisten allen, dat de Doleerenden de geref belijdenis in hunne daden verstootten. Hoe zouden zij anders, na de Afscheiding— let wel, nog jaren na de Afscheiding — in eene valsche Kerk, gelijk de Ned. Herv. Kerk is, op Kerkherstel hebben durven aan-sturen en daarna, gelijk in 1886, tegen art 28 van de belijdenis in, scheurkerken hebben durven oprichten? En het mikken op kerkherstel in eene valsche kerk èn het zich niet voegen bij de ware kerk, zooals de Christ. Geref. Kerk, bewijst ons, dat de geref, belijdenis voor hen geene waarde had dan als verklaring om de Gereformeerden aan het lijntje te krijgen. De uitkomst bevestigt onze veronderstelling.
Ongereformeerde beschouwingen over de Wedergeboorte, over den Doop, over de rechtvaaodigmaking dringen allerwege door, zóó erg zelfs, dat ds. Hulst in Amerika zijne waarschuwende stem over den Oceaan laat hooren en de Christenen in ons land tracht wakker te schuddden.
En dan nog durft men ons te beschuldigen, dat wij niet om des gewetens wille ons van de zoogen. »Geref. Kerken” afkeeren.
Op zulk eene vereeniging mogen wij niet zijn, maar wij moeten haar schuwen. En anders …. heel consequent de lijn afloopende, zouden wij aan de roepstem van en Paus gehoor verleenen.
Hoe is het fijne goud zoo verdonkerd ?
Waar blijft de liefde voor het erfdeel der vaderen ?
Waarom is Ulrum vergeten en bukt men voor de Amsterdamsche Minerva? Keert weder, gij verdwaalden! tot de paden der raderen, zoo mogen wij onzen vroegeren Chr. Ger. broederen wel toeroepen.

Uw Vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Aan een vriend te Ulrum (XI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1896

De Wekker | 4 Pagina's