Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan een vriend te Ulrum (XXXIX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een vriend te Ulrum (XXXIX)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Vriend!

Onmogelijk is het God te leeren kennen uit onszelve.
Daartoe missen wij de bekwaamheid. Wie zich in eigen kracht aangordt, om zijn Ik-heid blijft zweven, in eigen wezen en substantie opgaat, vertoont ons dagelijks de bevestiging van genoemde waarheid. Meer nog.
Evenmin als wij onszelven het leven
kunnen schenken, evenmin kunnen wij uit en door onszelven komen tot de kennisse Gods.
Hoe weten wij dan nog iets van Gods bestaan, Zijn Wezen en werken?
Wat leerde ons aanvankelijk de verhoudingen doorzien van ons tot Hem?
Niets anders dan de openbaringen, die van Hem zei ven uitgaan.
Indien de Heere het niet beliefd had, zich aan een arm en in zichzelf verloren menschengeslacht te openbaren, wij zouden niets van Hem weten.
Wat ons onbekend was, heeft Hij in Zijne genade bekend gemaakt, wat bedekt was, ontbloot, wat verborgen was aan het licht gebracht.
Door de natuur en door de Schriftuur.
Naar zijn welbehagen openbaarde Hij Zich in de natuur aan ons door de werken der schepping, door die der voorzienigheid en door de stem van het geweten.
Reeds op de catechisatie leerden wij: „De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handenwerk. Want Zijne onzienlijke dingen worden, van de Schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, heide Zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn”.
En zijne voorzienigheid! Hoe blinkt zij ons dagelijks in de oogen, wanneer wij het schoone Heelal aanschouwen, waarin de Goddelijke orde nimmer is verbroken, waaruit de heerlijkste harmonie ons tegen schittert, gelijk zij in al de deelen heerscht, waarin de opvolging der talrijke verschijnselen ons Gods onophoudelijke werking, bestuur en wijsheid verkondigen !
Ook de stem van het geweten laat zich hooren, — dat geweten, de getrouwe getuigen van onze daden, ons oordeelende als de rechter, als ‘t ware de uitspraak Gods over goed en kwaad, herinnerende ons de alwetenheid, de heiligheid en de gerechtigheid van den Schepper.
De Apostel Paulus beschrijft het in de volgende bewoordingen: „Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven eene wet; als die betoonen het werk der wet geschreven in hunne harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende.
Schepping, voorzienigheid en geweten zijn de drie lichten, die de Heere op het duistere pad van den sterveling laat schijnen, of zij Hem misschien vonden. Maar neen!
Alleen zóó Hem te vinden, maakt ons diep ongelukkig!
Als Schepper vraagt Hij ons op ontzagwekkenden toon:
„Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?”
En in ons geweten aanschouwen wij Hem als den Rechter van Hemel en aarde. Die het kwade geenszins ongestraft zal laten.
Tot onze eeuwige behoudenis was er meer noodig dan dat.
Een andere Goddelijke openbaring moest ons deel worden, bovennatuurlijk van aard. In het onvergankelijk Woord des Heeren ontvingen wij die.
Zij leert ons de Godheid op een zekerder en vollediger wijze kennen dan de natuur; zij zegt ons, dat er genade is voor den doemwaardige, die de Allerhoogste Majesteit Gods heeft geschonden en beleedlgd; van haar eindelijk gaat het licht uit, waarin wij Gode gevallig kunnen wandelen, opdat Zijn naam door ons verheerlijkt worde. ‘
U ziet, mijn waarde vriend, al wat God ons daaromtrent gaf, strekt, opdat wij Hem zouden kennen, liefhebben en dienen.
Tot Hem gaat de begeerte van den begenadigde uit.
Hem straks te mogen aanschouwen, i van aangezicht tot aangezicht, is het innig ‘ zielsverlangen van eiken wedergeboorne, de grootste heerlijkheid, die voor hem 3 weggelegd is
„Gods verborgen omgang vinden zielen, ‘ daar zijn vrees in woont!
Het heilgeheim wordt aan zijn vrienden, naar zijn vreeverbond getoond I”
Al Gods kinderen leeren naar Hem vragen, zoeken zijn Aangezicht, zijn zalig in zijn vriendelijke tegenwoordigheid.
Eiken waren theoloog, door de Heere in ontferming zoodanig iemand te zijn, verwaardigd geworden, kent slechts één voorwerp voor zijne theologie.
En dat voorwerp, of zooals het in geleerder term heet, dat object is niets en niemand dan God alleen.
Ik weet, dat u dit zeker met uw geheele hart toestemt.
En toch, volgens de gereformeerden onzer dagen, is het zoo niet.
De eenvoudigste, zou men zoo zeggen, nl. eenvoudig in den goeden zin, zal dadelijk gevoelen, hoe met een andere beschouwing de christen noodwendig al de lieflijkheid en beminnelijkheid, geheel de waarde der kennisse Gods verliest.
Als een bezwaarde in het hart komt Ds. Bos van Bedum daarover met zijne klachten tot de Geref. Kerken.
Hij zegt: „Uit het begrip der wetenschap leidt Dr. Kuyper af, wat object der Theologie is. De wetenschap is één organisme, derhalve is ook het object der wetenschap één organisme.
De kosmos (al het bestaande), is het object der gezamelijke wetenschappen. Daar nu de Theologie een onderdeel is van de wetenschap, moet ook het voorwerp der Theologie een deel van den Kosmos zijn.” U gevoelt, hier staat men op een tweesprong, maar beide wegen loopen verkeerd. Dr. Kuyper heeft te kiezen tusschen:

a. God is een deel van al het bestaande (Pantheisme).
b. Het object der Theologie is God niet.

Hij koos het laatste.
De kennisse Gods richt zich volgens hem niet op God zelven, en daarmee scheurt hij de Theologie uit elkaar en werpt ze, als Simsom de twee deelen van den gedooden leeuw, o. i. om te verteeren langs den weg.
De bij, die honig puurt, moge haar voorraad nog eenmaal in de dorre doods-beenderen neerleggen en spijze moge dien éénenmaal nog uitgaan van den sterke, straks valt ook het geraamte als stof uiteen en ruischt ook over hare ledige plaats:
„Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.”
Indien God niet meer het object der Theologie is, verliest de beoefening der Theologie voor al Gods kinderen haar geur en fleur.
Wordt het u duidelijk, waardoor de predikaties in de Geref. Kerken zoo dor en leeg werden?
Geleerdheid, die zich op het woord richt, verving het leven, dat zich uit God met het woord tot den zondaar wendt.
De Schrift verlaagd tot een boek voor haarkloverjjen van spitsvondige geleerden.
Daardoor de velerlei dwaze leeringen in onze dagen.
Beware de Heere ons bij den eenvoud met al onze broeders en zusters, opdat onze harten gedurig naar Hem mogen dorsten en wij alleen in Hem al ons verstand en wijsheid mogen vinden.

Uw vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Aan een vriend te Ulrum (XXXIX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1896

De Wekker | 4 Pagina's