Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (73)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (73)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 9 : 35—41. Eerst het kruid, dan de aar, dan het koren. Zoo gaat het in het godsrijk. Niet op eens is de mensch, aan welken God de hand legt een vader in Christus, en meent de pas bekeerde reeds een vergevorderde te zijn, dan wordt hij dóór de getrouwen God straks van zijne vermeende hoogte nedergeworpen. De blindgeborene werd eerst van zijne blindheid genezen. De tegenstand der Joden bracht hem geleidelijk verder in zijne overtuiging omtrent den persoon van Christus. Reeds wordt hij waardig geacht om zijne nog zoo gebrekkige belijdenis van Hem smaadheid te lijden. De Heere laat het zuurdeesem eerst werken zonder op bijzondere wijze de hand er aan te slaan. Hij, die naar Zijne Godheid alles wist, laat het eerst ruchtbaar worden, dat de geredde om zijn vrijmoedig spreken ter deure is uitgeworpen, waarop de ban volgen zou, en hij zich alzoo onderscheiden had van zijne ouders, die vreesden voor uitwerping uit de synagoge. Dat zij hem hadden uitgeworpen bewees dat hij belijdenis van zijn redder had gedaan, dat hij geloof in Hem had geopenbaard. Van daar de vraag: „Gelooft gij in den zoon van God?”, als de Heere hem gevonden had. Het ia toch altijd de Heere, die de eerste is en de eerste blijft. Hij werd niet gezocht, maar zocht zelf en vond den reeds zoo zeer beweldadigden. Hij zocht hem om hem grootere zegeningen te geven dan hij reeds ontvangen had, om hem van ergere blindheid te redden en zijn oogen te openen voor hemelsch licht, om zijne ziel te redden. Waarlijk, hier ontstaat uit verlies winst. De Synagoge had hij verloren, den tempel Gods zou hij vinden. Chrysostotnus mocht hierbij wel schrijven: „De Joden wierpen hem uit den tempel en de Heere des tempels vond hem. Hij werd onteerd door hen, die Christus onteeren en werd geëerd door den Heere der engelen.”
De vraag des Heeren bewijst ons wel, dat alles wat de zondaar behoeft gelegen is in Zijn persoon en de vraag: „Wat dunkt e van den Christus ?” de levensvraag is; wijst wel aan, dat alles afhangt van onze geloofsgemeenschap met Hem. Buiten Christus is het verloren en blijft de toorn Gods, maar die in Hem gelooft heeft het eeuwige leven. Hier spreekt de Heere ten duidelijkste Zijne hoogheid uit. Hij noemt zich den Zoon van God en dit niet in een algemeenen zin maar in de bijzondere beteekenis van het woord, als eigen en ééngeboren Zoon. Het is niet genoeg Christus hoog te verheffen als den wijsten en besten der menschen, als een engel of halfgod; Hij moet gekend en geprezen worden als één met den Vader.
Op persoonlijk geloof komt het aan. Daarom staat in het oorspronkelijke het woord „gij” met nadruk vooraan. Het baat u niet, dat uwe ouders geloovigen waren. Uwe geboorte uit hen is geen vrijbrief ten hemel. Geene uitwendige handeling als doop of avondmaal, geene goede werken of godsdienstige verrichtingen brengen redding aan; de vraag is of er levensgemeenschap met Christus is, of gij door het geloof ééne plant met hem zijt geworden. Dat geloof kan in den beginne zwak zijn en zonder duidelijkheid, zonder kennis, want de Heilige Geest voert den mensch wel eens hooger op dan hij voor zijn persoon staat, maar laat daarom in dien toestand niet. De blindgeborene moet eerst met een wedervraag antwoorden: „wie is hij, Heere! opdat ik in Hem gelooven moge?” Hij kent toch den Messias niet, maar heeft de bereidheid om te gelooven in Hem, zoo hij Hem slechts vinden mag. Gelijk het bij dezen was is het nog bij menigeen. Zoo velen zouden, o zoo gaarne gelooven, indien zij maar wisten, dat de Heere hun Heiland was. Zij weten, dat er iets aan hunne ziel is geschied maar Hemzelven zagen zij als hun Heiland nog niet. De morgenstond is gekomen en nog is het nacht. Toch is die morgenstond de voorbode van het licht. Ja de morgenstond zou er niet zijn. dan door het licht, dat de zon onder de kimmen reeds verspreidt. Zij hebben des Heeren genade reeds ondervonden en de opklaring zal volgen, gelijk hier bij den geredde, tot wien de Heere zegt: „En gij hebt Hem gezien, en die met u spreekt, dezelve is het.” Met het oor had hij Hem reeds gehoord, toen het eerste woord tot hem kwam: „Noch deze heeft gezondigd, noch zijne ouders.” Zijn hand had hij gevoeld toen de zalf op zijn oogen werd gestreken, Zijn oog had Hem gezien, toen de Heere hem in Zijne opzoekende liefde naderde, maar hij had Hem wel aanschouwd als zijn Redder, als een profeet, als een, die geen zondaar kon zijn, maar niet als den Messias, niet als den Zoon van God. Dat wordt hem nu eerst duidelijk en aanstonds grijpt hij dat woord aan, en bewijst dat hij reeds geloof bezat, daar hij wat deze zeide dadelijk voor de waarheid erkende en nederviel en aanbad. Gelooven in Christus in den vollen zin van het woord is Christus aanbidden. Zoolang men Hem niet de eere geeft als Gods Zoon, wien gelijke eer met den Vader toekomt, gelooft men niet, gelijk men in Hem gelooven moet. Daarom zegt hij eerst nadat hij zijn weldoener als Zoon van God heeft leeren kennen: »ik geloof Heere!” De betuiging moet op de knieën worden uitgesproken; wie het met opgeheven hoofde verzekert, wie zich op zijn eigen gebouwde torens plaatst om het bekend te maken, liegt; geloof spreekt altijd uit de diepte, verheerlijkt nooit zichzelven maar aanbidt God.
Ook bier handelde de Heere naar den Geest, welke Hij in Zijn dankgebed : «Ik dank U dat gij het den wijzen en verstandigen hebt verborgen en hebt het den kinderkens geopenbaard” had uitgesproken. Aan eene overspelige Samaritaansche geeft Hij de grootste openbaring van het wezen Gods te kennen in dat woord: »God is Geest”; hier laat Hij een uitgeworpene, een die daar zat en bedelde, de belijdenis hooren omtrent Zijn persoon in Zijn verheven wezen, eene belijdenis, verborgen voor de groote menigte, onuitgesproken voor Israels grooten. Terwijl Herodes het zwaard opheft aanbidt de eenvoudige herder bij de kribbe, en terwijl de bedelaar aan Jezus voeten ligt vergramt zich tegen Hem al wat hoog genaamd wil worden onder de menschen.
Dat geeft den Heere aanleiding om te zeggen: »Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien blind worden”. Terwijl Hij aan Zijne voeten niet slechts een lichamelijk maar ook een geestelijk van blindheid geredden ziet betuigt Hij het doel Zijner komst op aarde.
De blinddoeken moesten worden afgerukt door Hem, en die meenden iets te zijn in hunne naaktheid openbaar worden. Is die kennis der zonde het begin der redding dan was het noodig, dat ieder mensch zich als gansch verdoemelijk leerde kennen, maar ook was Hij het »die den goddeloozen beschaamde en veroordeelde, en het eeuwig verderf aanzeide. Aan de andere zijde bracht hij redding aan en gaf Hij, dien diep vernederden, den armen van geest een zegen. Niet alleen wees Hij den weg des heils, maar Hij leidde ook daarop. Hij deed ontwaken uit den slaap des doods. Hij maakte armen rijk, verlorenen behouden, kinderen der wereld tot kinderen van God en die zich slechts een verloren gaan waardig achtten blijde reizigers ten hemel. Dat was het oordeel. Om dat te voltrekken was Hij van den Vader gezonden. De Heere bedoelt hier niet het eindoordeel, dat Hij in den grooten dag zou volbrengen (krisis), niet slechts een aanzeggen van hetgeen te wachten stond, maar een daad-zakelijk gericht als vergelden van hetgeen men deed en was. Het woord van God blijft nooit zonder uitwerking, het werkt verlichting of verblinding, leven of dood. Die hunne ziel niet gevangen geven, staan als vijanden op en het licht der waarheid verblindt hun oog. De farizeën en schriftgeleerden, niet den sleutel der kennis toegerust , de mannen der wetenschap, ergerden zich aan Jezus, het licht en bet leven; zij werden verblind. De on geleerden en eenvoudigen verheugden zich in Hem, die hunne zielen redde van het verderf.
Eene nadere verklaring lokken de vijanden uit door hunne vraag: »Zijn wij dan blind?” Zij hebben dus de bedoeling van des Heeren woorden begrepen en deze zet hen tot nieuwe vijandschap aan, zoodat zij zelve het woord des Heeren bevestigen. Hun geweten is geraakt, die blinde leidslieden der blinden, doch de Heere neemt geen woord terug van hetgeen Hij heeft gezegd. Hij versterkt het integendeel en zegt het nu persoonlijk tot hen: »Indien gij blind waart zoo zoudt gij geene zonde hebben; dan was er vergeving voor u; door Mijne gerechtigheid zou u dan gelden het: »uwe misdaad is verzoend.” Indien gij dan blindheid bekendet zoudt gij u aan geene leugen schuldig maken maar als kind der waarheid getuigen. Nu gij echter zegt in uwe -valsche inbeelding: wij zien; zoo blijft dan uwe zonde Gij zult in die zonde sterven en verloren gaan.”
Zouden er onder hen, die zich bekeerd achten nog niet velen zijn, op wie die woorden van toepassing zijn? velen, die zullen meenen in te gaan en niet kunnen? Er is zooveel schijnbekeering. De gevoeligheid, de aandoeningen eenmaal ervaren mogen nog geen geheel kwijt worden van zichzelven worden geacht. Hieraan zal wel waarheid en schijn te onderscheiden zijn, dat het werk Gods diep verootmoedigt en wat niet uit God is verhoogt. Genade brengt altijd in de diepte, eigen werk brengt hoogmoed op het geestelijke teweeg. Daarom zij de bede; «Beproef mij en zie of een schadelijke weg hij mij zij en leid mij op den eeuwigen weg” en denke men aan het: » Beproef u zelven nauw, ja zeer nauw.” »Beproef uzelven of gij in het geloof zijt.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (73)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1896

De Wekker | 4 Pagina's