Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan een vriend te Ulrum (LXIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een vriend te Ulrum (LXIII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Vriend!

In het begin onzer eeuw openbaarde zich in ons land eene geestelijke opwekking.
Men duidt haar gewoonlijk aan met den naam van Reveil.
De mannen, bij wie die geestelijke opwekking het meest naar buiten zich vertoonde, geeft men in de geschiedenis den naam van: de mannen van het Reveil.
Als zoodanig zijn het meest bekend geworden Groen van Prinsterer, Elout van Soeterwoude, Da Costa, Willem de Klerk, Capadose, enz.
Met grooten ijver en vol vuur getuigden zij tegen den geest der eeuw op kerkelijk, staatkundig en maatschappelijk gebied.
Als leden der Ned. Herv. Kerk schroomden zij niet de wonde en etterbuilen, welke niet verbonden waren, in het kerkelijk leven aan te toonen.
In de stilte beraamden zij plannen, die tot zuivering der kerk zouden kunnen leiden.
Volgens hen zou men den wijsten weg volgen door de kerk in de kerk te herstellen.
De Gereformeerde belijdenis had in de eerste jaren bij die broeders veel te verduren
Men vond haar schoon als een stuk historie, doch onbruikbaar.
Naderhand trachtte men haar als uitgangspunt tot reformatie van de kerk in de kerk aan te wenden. Men riep alzoo de gemeente tot de zuivere paden, zonder die zelve te bewandelen.
Op kerkelijk gebied achtte men de dadelijke en algeheele toepassing der belijdenis niet gewenscht.
En toch wilde men zoo gaarne gereformeerd heeten.
Om nuttigheidsredenen was en bleef men ontrouw.
Het zou met die Ned. Herv. Kerk nog wel eenmaal terecht komen. Haar te verlaten, zoo sprak men, zou gelijk staan met haar te verderven.
En las men niet in Jesaja 65 ; 8 en 9: „Alzoo zegt de Heere: Gelijk wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze niet, want daar is en zegen in, alzoo zal Ik het om mijner knechten wil doen, dat Ik ze niet allen verderve. En Ik zal zaad uit Jakob voortbrengen en uit Juda eenen erfbezitter van mijne bergen.”
Zoo stelde men zich gerust.
Daar komt Ds. De Cock uit Ulrum, als middel in Gods hand, met vaster greep gewilliger gehoorzaamheid de godvreezenden wakker schudden.
Geen praten alleen meer over de belijdenis, maar er naar handelen, was zijn leuze.
Wij weten, met welk gevolg.
Van alles beroofd, joeg men hem van de erve zijner vaderen.
Liever miste hij alles, dan Gods Woord te verkrachten en met een leugen in de eene en de Schrift in de andere hand in een toestand van dubbelhartigheid te geraken, waarvan Jacobus zegt: „Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen.’’
En toen?
Och, de mannen van het Reveil haalden de schouders over de Afscheiding op.
Wel gevoelden zij den broederband, één zijnde in hunnen Heer en Heiland. Wel keurden zij de vervolgingen af, waaraan de Afgescheidenen bloot stonden, doch immer heette het, wanneer men hen tot uittreding uit de valsche kerk maande: Verderf ze niet, want daar is een zegen in. Een schoenen zegen! zouden wij zoo zeggen, die de verdrukking van ‘s Heeren volk tot gevolg had.
Was er een zegen in de Ned. Herv. Kerk, wijl God sommigen uit den doodslaap wakker riep?
Dan kan men evengoed, indien er onder de Heidenen toegebracht worden, tot de kudde des Heeren, de zendelingen trachten te bewegen, vooral Gods volk niet tot eene gemeente te vergaderen, want er schijnt nog een zegen in dat heidendom te schuilen.
Zulk eene redeneering gaat toch niet op!
En de eenvoudigen in den lande gevoelden en begrepen dat ook. Zij verlieten de kerk, die de waarheid vertrapte, den koning der kerk niet erkende en allen, die godzaliglijk wilden leven, met boete en gevangenisstraf dreigde.
Van die Afscheiding, meenden de mannen van het Reveil, komt niets terecht.
Zij beproefden het volk in de Ned. Herv. Kerk te houden en waarschijnlijk zou de dag niet verre zijn, waarop de kerk in de kerk was hersteld.
Wat heeft men zich deerlijk vergist! Hoe bedrogen is men daarmee uitgekomen !
Wars van de Afscheiding, bleef men in het Herv. Genootschap, dat al dieper wegzonk.
Het Reveil eischte te arbeiden tot de kerk in de kerk haar herstel had gevonden.
De Afgescheidenen, de belijdenis in haar vollen omvang wenschende te aanvaarden, verlieten een genootschap, waarin geen kenmerk van de Ware Kerk meer gezien werd.
Staat de methode van reformatie door Afscheiding nu niet lijnrecht tegenover de methode van reformatie door kerkherstel van de kerk in de kerk?
Laten die twee methoden ooit een verzoening, een samensmelting, een vereeniging toe?
Indien ja, dan bekenne men het eerlijk en begeve men zich weer naar de Ned. Herv. Kerk.
Want dan heeft de Afscheiding nimmer recht van bestaan gehad.
Indien men evenwel helder inziet, wat toch waarlijk niet moeilijk valt, hoe de eene methode de andere methode uitsluit, en wie op grond van de belijdenis zich afscheidt van de valsche kerk, late zich toch niet vervoeren tot of late zich niet gebruiken door de Doleantie, welke geheel dezelfde methode volgt als de mannen van het Reveil.
Ds. Ten Hoor zegt er van:
„Bij een, zoo wij meenen,.nauwkeurig onderzoek, is het ons niet gelukt eenig wezenlijk verschil te vinden tusschen het kerkbegrip, dat in de Doleantie belichaamd is en dat van het Reveil.
De Doleantie zoekt dus ook de kerk in de kerk te herstellen en voert onvermijdelijk naar het Ned. Herv. genootschap terug.
Ds. Ten Hoor laat er op volgen:
„De methode van reformatie, door
Doleantie aangeduid, biedt evenmin iets nieuws in vergelijking met wat genoemde Gereformeerden (het Reveil) wilden.
Men heeft aanvaard en vastgehouden en men heeft verder ontvouwd en naar de omstandigheden het een en ander in bijzaken gewijzigd, maar overigens consequent toegepast, wat Groen van Prinsterer in zijn tijd reeds wilde: de Kerk in de Kerk herstellen; dus reformatie der Kerk in de Kerk, door de Kerk zelve. En dan vat men de kerk op als vergadering van gedoopten, zoodat men de bovenbesproken vereenzelviging van het verbond in zijne bedoeling en de zichtbare kerk in beginsel blijft handhaven.
Indien het waar is, dat Afscheiding en Doleantie zich laten vereenigen, dan is het ook waar, dat de Afscheiding altijd veroordeeld moei worden.
Wat in 1892 gebeurde is dus een verloochening der Afscheiding.
Men heeft de paden der vaderen verlaten en het werk der vaderen miskend.
Wie werkelijk bet kerkbegrip der belijdenis, het kerkbegrip der Christ. Geref. van 1834 tot op heden vasthoudt, kan zich onmogelijk in de Gemengde Kerken thuis gevoelen. Hij ontvluchtte haar, desnoods met achterlating van al de verworven goederen, zich gedragende naar de lijfspreuk van Ds. de Cook van Ulrum: „Ziende in het gebod, blind in de toekomst.”
Dat gaf u en mij immers de vrede des harten weder.
Als altijd

tt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Aan een vriend te Ulrum (LXIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1897

De Wekker | 4 Pagina's