Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus eene verzoening voor onze zonden (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus eene verzoening voor onze zonden (II)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

.... en Zijnen Zoon gezonden heeft, tot eene verzoening voor onze zonden.” 1 Joh. 4 ; 106.

Al wat we in ons vorige stuk over bovenstaande woorden konden zeggen, had in hoofdzaak nog maar betrekking op den jukten zin der woorden. Thans gaan we verder en willen we trachten in deze goudmijn nog wat dieper af te dalen. We doen dit, door dit goddelijk getuigenis te overdenken :
a. in betrekking tot geheel de Heilige Schrift;
b. in betrekking tot de wereld;
c. in betrekking tot de Kerk des Heeren;
d. in betrekking tot ieder geloovige in ’t bijzonder.
In betrekking tot geheel de Heilige Schrift kan niet alleen, maar behoort ook dit getuigenis des Heeren te worden aangemerkt, aangezien de leer der verzoening zoowel in het Oude als in het N. Testament het middelpunt is, waar alles zich om beweegt. Reeds in de Paradijsbelofte geopenbaard, door de Aartsvaders geloofd, in de Mozaïsche wetten, aan Israël gegeven, aanschouwelijk voorgesteld, door Gods heilige profeten nader verklaard, zien we in de volheid des tijds alles dienovereenkomstig in vervulling treden.
De door God beloofde en door Israël zoo lang verwachte Verlosser komt. In de rolle des boeks was van Hem geschreven. Zeer uiteenloopend en verschillend was bet antwoord, dat de menschen gaven op de vraag: wat dunkt u van den Christus?
In die verschillende antwoorden openbaarden de menschen, wie zij zelf waren. Slechts een klein kuddeken, een gering getal bewees metterdaad Christus te kennen in het doel, waartoe Gods Zoon, als de Gezondene des Vaders, op aarde kwam, namelijk tot eene verzoening voor de zonden Zijns volks.
Bij al het licht, in de profetie ontstoken, en bij al den glans, waarmee de Zon der Gerechtigheid ter kimme verrees, bleef het den wijzen en verstandigen der wereld verborgen, wat alleen den kinderkens wordt geopenbaard.
En toen de Zaligmaker Zijn Middelaars-werk op aarde had volbracht, en Zijne Apostelen zijn uitgegaan om het evangelie der genade alom den volke te verkondigen, is het middelpunt en de hoofdzaak hunner prediking, gelijk uit al de apostolische brieven blijkt: »Jezus Christus, en die gekruist.”
Daarom was de schaduwdienst onder Israël zoo indrukwekkend, omdat de heilige symboliek steeds heenwees naar het middelpunt der heilsopenbaring, allerduidelijkst voorgesteld in het ingaan van den Hooge-priester, éénmaal in bet jaar, in het binnenste heiligdom, met het bloed der verzoening.
Daarom was de inhoud der profetische redevoeringen zoo heil- en troostvol voor de oprechte geloovigen van die dagen, omdat, zelfs bij de aankondiging van de zwaarste oordeelen, de Heere daarbij steeds aan Zijn overblijfsel gedachtig bleef, en aan dat overblijfsel telkens bij vernieuwing de belofte deed, dat de Verlosser zou komen, die de ongerechtigheid Zijns volks verzoenen zou.
Daarom ook was het optreden van den Voorlooper en Wegbereider van den Messias zoo aangrijpend, omdat die groote boet-prediker het Lam Gods aanwees, dat de zonde der wereld draagt.
En als daarna des Heeren Apostelen uitgaan, beginnende van Jeruzalem, om alom te prediken den eenigen Naam, onder den hemel tot zaligheid geopenbaard, dan leert ons de geschiedenis, welk een kracht, door de werking des H. Geestes, van die prediking is uitgegaan, eenig en alleen daarom, omdat die prediking beantwoordde aan de behoefte van het zondaarshart.
De prediking: »Christus eene verzoening voor onze zonden” is eene openbaring in de wereld, geheel eenig in woord en doel. Immers, zij is de hoogste openbaring van Gods eeuwige liefde en ontferming jegens dood- en doemschuldige zondaren, Zij is eene openbaring vol heimgeheimen, zoo groot en zoo diep, dat zelfs de engelen begeerig zijn”n om in te zien in dat goddelijk mysterie, dat het verstand van engelen en menschen oneindig ver te boven gaat.
Wat verstand en vernuft van den wijste aller schepselen niet kan uitdenken, dat zien we door God zelf geopenbaard en daar-gesteld: den hemel met de aarde en de aarde met den hemel in verbinding gebracht, door den eenigen Middelaar Gods en der menschen, den mensch Christus Jezus. Wat eene ergernis is voor den Jood en eene dwaasheid voor den Griek, is eene kracht Gods tot zaligheid voor allen, die gelooven.
Christus is het Licht der wereld, het Licht, dat schijnt in de duisternis, maar de duisternis begrijpt dat Licht niet.
Dit bewijst, hoe ontzettend de macht van het ongeloof, de macht van de zoude is. Het eenige middel, tot redding van verlorenen geopenbaard, wordt in de wereld niet geacht.
Terwijl de dood wenkt, met den dood ’s menschen lot voor eeuwig onherroepelijk wordt beslist, en het vaststaat, dat de toorn Gods zal blijven op alle ongehoorzamen, tart de mensch in zijne blindheid de rechtvaardige wrake Gods, spot hij met de ontzaglijke oordeelen van den almachtigen en rechtvaardigen God, en toont alzoo met sprekende daden, doof en blind te zijn voor het evangelie der verzoening.
Alleen Gods souvereine genade, Zijn eeuwig vrije gunst kan bet oog verlichten en hef hart doen verstaan, wat het zegt: »Jezus Christus, Gods Zoon, is eene verzoening voor onze zonden,” Te midden van eere wereld, die in het booze ligt, treedt de Kerk des Heeren op, om dit heil alom te openbaren.
Als draagster en bewaarster der goddelijke waarheid, gaf haar Hoofd en Koning haar den last, dit allen volken te prediken. Dit kenmerkt haar als wettige openbaring van het lichaam van Christus, waar zij overeenkomstig des Heeren Woord, met last en macht, niet aan menschen, maar aan Christus zelf ontleend, met do zuivere prediking van dit evangelie optreedt. Daarvan ten volle bewust, schreef een Paulus aan de gemeente te Corinthe: „En alle deze dingen zijn uit God, die ons met zichzelven verzoend heeft, door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende; en Hij heeft het Woord der verzoening in ons gelegd.
Geheel de bediening des Evangelies wordt de bediening der verzoening genoemd, omdat de verzoening de hoofdinhoud van alles is.
In en door die bediening der verzoening wordt de luister van al Gods deugden openbaar.
Daarin en daardoor wordt God de Heere het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd.
Alle roem van ’s menschen zijde wordt hierdoor afgesneden, en geheel Gods Sion juicht ter eere van den verhoogden Middelaar der verzoening: »Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d’ eere toegebracht.”
Hebben Gods heiligen van vroegere eeuwen de kerk geroemd als de stad des grooten Konings, envan haar getuigd: »God is in het midden van haar”, — ook onder de bediening des N. Verbonds belijden alle oprechte geloovigen de gemeenschap der heiligen. Niet minder dan voor de vromen onder den ouden dag is ook nu nog voor al het volk Gods de dienst des Heeren een aantrekkelijke, een beminnelijke, een boven alles dierbare dienst. Als een heilig volk en een verkregen volk, een koninklijk priesterdom, geroepen om te verkondigen de deugden desgenen, die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, is alle oefening daarvan vervroegde zaligheid. Al komen ze dan uit verren lande, hun harten smelten dan ineen. Dan is er tijd noch plaats voor de vraag, wie toch de meeste is; want dan acht de een den ander uitnemender dan zichzelven.
Dan is Christus alles, Hij alleen, Hij volkomen.
Geen ander offer kon voor de zonde gelden.
Alleen in Zijn offer heeft God een welbehagen.
Dat is gebleken in de opstanding van Christus uit de dooden. Dat is bevestigd door de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag, en dit wordt nog steeds bewaarheid in ieder zondaar, die wordt toegebracht tot de gemeente, die zalig wordt.
Geen wonder dan ook, dat ieder geloovige in ’t bijzonder, in meerdere of mindere mate, het evangelie der verzoening kent en liefheeft.
Geen wonder, dat ieder door Gods Geest ontdekte zondaar van geen ander evangelie wil hooren.
Al is het evangelie der verzoening geen evangelie naar den mensch, alleen dit evangelie beantwoordt aan al onze behoeften.
Wat de wijsheid der Heidenen niet heeft gekend, en wat de wijsbegeerte der menschen niet heeft kunnen uitvinden, dat wordt in het eenwigblijvend Woord van God ons geleerd: dat Christus eene verzoening is voor onze zonden. Daarmede is de vraag afgesneden, of uwe zonden ook te groot of te veel kunnen zijn; want het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden.
Voor ieder, die God op Zijn Woord wil gelooven, kan er geen sprake zijn van wanhoop. Daartoe komt de noodiging Gods tot zondaren, om toevlucht te nemen tot het bloed der verzoening. Er is geen andere weg, er is geen ander middel, om te ontkomen aan het eeuwige verderf.
Voor hen, die het bloed des Nieuwen Testaments onrein hebben geacht, blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. Vreeselijk zal het dezen zijn, te vallen in de handen van den levenden God.
Onderworpen aan duizenderlei smarten en ellenden vanwege de zonde, zoekt de arme mensch van nature zijn heil en zijn troost buiten God. Men zoekt afleiding in allerlei ijdelheid, om de moeiten en duisternissen van het leven te verdrijven. Men klaagt, men strijdt, men worstelt, van eeuw tot eeuw en van geslacht tot geslacht, zich-zelven vleiende, dat het nog eens beter zal worden. Maar neen, het wordt op deze aarde niet anders. De zonde duurt voort, en met de zonde blijven ook de gevolgen der zonde voortbestaan.
Nu wordt hierin, en dan weder daarin de oorzaak gezocht van zooveel algemeene ellende, maar alleen de zonde is oorzaak van alle tranen en van alle verdriet.
En van wat stand of leeftijd ge ook zijt, er kan onmogelijk ware rust en vrede in uwe ziel zijn, zoolang gij de bewustheid mist, met God verzoend te zijn door den dood Zijns Zoons. Eéne wenk van Gods almacht was genoeg om den goddeloozen koning Belsazar te doen trillen als een riet. Eén wenk van den Almachtige en alle aardsche en ijdele vreugd is in droefenis en weemoed veranderd. Eén wenk van Hem, in wiens hand aller leven en adem is, en de sterkste moet smelten als sneeuw voor de zon. Met één wenk van Zijn alvermogen maakt de Heere den leugengeest beschaamd, doet Hij den spotter verstommen, en zien we alle wijsheid van menschen in dwaasheid veranderd.
Daaruit blijkt op afdoende wijze, boe gelukkig, hoe rijk gezegend het volk is, dat met den profeet uit Israël kan zeggen: »De Heere is mijn deel, zegt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen.”
Tegenover al de eischen van Gods heilige wet, tegenover al de lasteringen vau den Satan, tegenover al de beschuldiging van uw geweten, kan alleen dit bemoedigen en troosten, als ge met geloovige toeëigening het apostolisch woord tot het uwe moogt maken: „Christus is eene verzoening ook voor mijne zonden”. Dan ziet ge in uw Borg en Middelaar uwe zonden gestraft. Dan ziet ge in Hem uwe rechtvaardigheid voor God. Het handschrift der zonde, dat tegen u was, is dan aan het kruis verscheurd, en ook voor u riep uw Verlosser met stervende lippen aan het vloekhout op Golgotha: »Het is volbracht”. Waar nu de oorzaak van alle vijandschap is weggenomen, heil en vrede door Christus is aangebracht, en gij uit genade zijt aangenomen om Christus’ wil tot een kind Gods, daar staat de belofte des Heeren eeuwig en onwrikbaar vast: De Heere zal u niet begeren noch. verlaten.
Wat ge aanvankelijk leerdet verstaan, toen de Heere u trekken, luiden en onderwijzen kwam, dat zal nog den grondtoon uitmaken van uw zwanenzang op aarde: »Christus eene verzoening voor mijne zonden I”
In dat zalig bewustzijn vreest ge dood noch eeuwigheid. Dan leeft en sterft ge voor rekening vau Hem, die met Zijn dierbaar bloed u kocht.
En wat vijand u het recht wil betwisten op het hemelsche Kanaan, op die zalige erfenis, geen nood; want de Heere getuigt in Zijn Woord in betrekking tot den Middelaar der verzoening: „Zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden, namelijk, die in Zijnen Naam gelooven.”
Daarvan verzekerd en ten volle bewust, juicht Gods strijdende en lijdende Sion: „Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, »Opdat het altijd Hem zou vreezen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Christus eene verzoening voor onze zonden (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1897

De Wekker | 4 Pagina's