Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Welk verschil 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Welk verschil 2

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.
is er in de leer tusschen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de hedendaagsche »Gereformeerde Kerken” in Nederland? Zóó vraagt onder meer een broeder uit het buitenland, die naar aanleiding dezer vraag zijne vragen aan ons aldus formuleert:
»1. Is de leer der veronderstelde wedergeboorte bij de toediening van den H. Doop aan de kleine kinderen ooit geweest de leer der Christ. Geref. Kerk, en zoo niet, op welke gronden is deze leer te verwerpen'?
Antwoord: Het eerste gedeelte dezer vraag beantwoorden wij beslist ontkennend. En wat betreft de vraag op welke gronden deze leer moet verworpen worden kunnen we slechts kortelijk aanstippen:
dat deze leer geheel in strijd is met Gods Woord. Noch in het Oude Testament onder Israël, noch onder de Nieuw-Testamentische bedeeling leest ge iets van eene zoodanige, onderstelde wedergeboorte.
De H. S. is in dezen zoo duidelijk en beslist mogelijk en leert: wat uit het vleesch geboren is, dat is vleesch. Genade is geen erfgoed. Van nature zijn alle kinderen van Adam geestelijk dood, door de zonden en misdaden. De Heilige Doop is een sacrament, dat toegediend wordt niet op grond van iets, dat wij menschen onderstellen, maar op grond van des Heeren bevel. Zoowel onder het Nieuwe als onder het Oude Verbond deelen ook de kinderen in de zegeningen des Verbonds. Daartoe behoort, dat zij, als kinderen des Verbonds, de belofte des Verbonds ontvangen, wat hun beteekent en verzegeld wordt in en door het sacrament.
Hiermede hangt nauw samen de tweede vraag van denzelfden broeder.
2. Wordt de kinderdoop door de Christ. Geref. Kerk erkend als de verzegeling des geloofs ?
Antwoord: Ganschelijk niet. Wie zoo iets leert, beweren we, is door en door kettersch. Daardoor wordt men erger dan Roomsch.
Zou het waar zijn, dat de doop eene verzegeling van het geloof is, dan volgt daaruit van zelf, dat ieder gedoopte, wiens geloof nu verzegeld is, zalig wordt. Dan zouden ze allen Israël zijn, die uit Israël zijn, terwijl de H. S. het tegenovergestelde leert en ook de openbaring in het leven dit even luide en krachtig weerspreekt. Zegt men: » dit geldt alleen voor de uitverkorenen, en de anderen moeten aangemerkt worden als niet gedoopt te zijn,” dan vragen wij, op onze beurt: waar moet dit heen? Dan maakt men op die wijze Gods gebod krachteloos, en geheel deze heilige handeling, die op bevel des Heeren en in naam des Drieëenigen geschiedt, tot een doelloozen vorm.
Deinst men daarvoor terug, dan blijft niet anders over dan openlijk of bedekt te leeren, dat al de gedoopte kinderen door den Doop verzegeling des geloofs ontvangen, maar met dien verstande, dat zij, die later niet als geloovigen leven en zich openbaren, dan als afvalligen moeten beschouwd worden, — ergo: een afval der heiligen.
Ter zake dienende is wat wijlen docent H. de Cock in een zijner geschriften (in 1863 uitgegeven) over de beteekenis en verzegeling der Sacramenten zegt. Men hoore en oordeele.
Sprekende over den kinderdoop, zegt de Cock onder meer:
»De vraag: zijn zij, die het Sacrament aannemen uit de hand Gods, dan waarlijk allen bondgenooten ? mag door ons niet anders dan bevestigend beantwoord worden, zoolang er geene openlijke verbondsbreking plaats heeft. Over den innerlijken toestand des harten voor God is het ons niet gegeven te kunnen oordeelen, anders dan door de openbaarwording naar buiten in geheel den wandel.
»Zegt gij: wij vragen niet waarvoor zij moeten gehouden worden, maar wat zij waarlijk zijn, dan is ons antwoord met Paulus Kom. 9 : 8 : »Niet de kinderen des vleesches, die zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.” ‘ De bloot uitwendige aanneming van het verbond Gods kan den mensch zoo onmogelijk naar het inwendige een bondgenoot van God maken, als de uitwendige bediening des verbonds de geestelijke zegeningen van het verbond deelachtig maakt.
»Had God de belofte des verbonds gedaan aan allen, die onder de bediening des verbonds leven, zonder er eenigen eisch bij te voegen, allen zouden dan ook in den meest absoluten zin bondgenooten en dus erfgenamen Gods en mede-erfgenamen Christi zijn.
»Nu dit niet is geschied, en alleen aan de geloovigen verkondigd wordt, dat zij vergeving der zonden en het eeuwige leven van God uit genade, om de verdiensten van Christus hebben ontvangen, zijn ook alleen zij, die gelooven, in dien zin bondsgenooten.
»Dewijl nu de Kerk slechts oordeelen kan volgens hetgeen door God is geopenbaard en niet oordeelen mag over hetgeen verborgen is, belijdt zij, dat geene anderen, dan die het oprechte geloof deelachtig zijn, leden der gemeente zijn, voor zooverre dit betreft het verborgen oordeel Gods, doch zij neemt als leden aan en erkent als de zoodanigen allen, die door het ontvangen van den doop betuigen aan den eisch des verbonds zich te onderwerpen, zoolang zij die belijdenis door leer of wandel niet openlijk weerspreken.
»Op dezen grond zeggen ook onze vaderen in de vijf artikelen tegen de Remonstranten, Hoofdst. I, art. 17:
»Nademaal wij over den wille Gods uit Zijn Woord hebben te oordeelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, wel niet van nature, maar door de weldaad des genadigen verbonds, in hetwelk zij met hunne ouders begrepen worden, zoo moeten godzalige ouders aangaande de verkiesing en zaligheid hunner kinderen, die God in hunne kindsheid wegneemt, niet twijfelen,
»Uit dit alles is het,” zegt de Cock vervolgens, zoo vertrouw ik, u tevens duidslijk geworden, wat ik oordeel over de uitdrukking voorwerpelijk in het verbond te zijn. Ik acht deze uitdrukking ongelukkig gekozen en aanleiding gevende tot eene verkeerde opvatting.
»Niet het verbond, alleen de bediening des verbonds is voorwerpelijk. Waar God het verbond stelt, daar schenkt Hij ook de genade des verbonds en kan het verbond niet worden verworpen.
»De bediening des verbonds door het Woord en de sacramenten strekt zich echter veel verder uit en is, zoo gij dit woord wilt, voorwerpelijk. Zij komt tot den mensch en kan door ongeloof worden verworpen. Ook kan iemand betuigen het verbond, dat aan hem is bediend, aan te nemen in zijn eisch en belofte, zonder dat hij dit waarachtig doet. Deze dan staat, voor zooverre dit verbond door God in de wereld wordt bediend, met de ware bondgenooten Gods in dezelfde betrekking tot het verbond. Hij ontvangt zelfs de goederen en zegeningen van het verbond, voor zooverre die door de bediening des verbonds worden medegedeeld, doch zijne verwerping van den God des verbonds doet hem vreemd blijven van den eigenlijken zegen.
»Hij is hierdoor een kind des koninkrijks, doch een kind, dat éénmaal zal buiten geworpen worden. Hij is een lid der Kerk, doch een lid, dat in den grooten dag der dagen van den Heere der gemeente hooren zal: »Ik heb u nooit gekend. »‘‘
«In één woord: hij heeft den naam dat hij leeft, maar is dood!”
Over twee nog volgende vragen van denzelfden broeder, schrijven wij, zoo de Heere wil en wij leven, een volgende maal.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1898

De Wekker | 4 Pagina's

Welk verschil 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1898

De Wekker | 4 Pagina's