Wedergeboorte

In Büchner's Exegetisch-homiletisches Lexicon las ik over de wedergeboorte, wat ik gaarne voor onze lezers vertaal, het volgende:
„Wederbaren is die goddelijke daad, waardoor Hij naar Zijne barmhartigheid den mensch, die in zonden ontvangen en geboren is, vergeving der zonden, het geestelijke leven en de eeuwige zaligheid deelachtig maakt. De drie-eenige God (Joh. 1 : 13, 1 Joh. 4 : 7), de Vader (1 Petr. 1 : 2), de Zoon (Jes. 8 : 18. Hebr. 2 : 13) en de Heilige Geest (Joh. 3 : 3, Titus 8 : 5) werkt de wedergeboorte. Zij is een grooter wonder, dan de lichamelijke wording en zonder haar zoude het lichamelijk leven niet te wenschen zijn. Zij is onontbeerlijk, aan de zijde van den mensch om de diepte van zijn bederf (Ps. 51 : 7), aan de zijde Gods om. Zijne gerechtigheid, heiligheid en waarheid, welke niet toelaat, dat zich God met den mensch, in wien het verderf heerscht, vereenigt of er gemeenschap mede heeft, wanneer Hij toch wil dat het beeld Gods in zijn diepste wezen met ondergang en verdelging van Satans beeld, opgericht worde (Joh. 3 : 5, 7). Deze noodzakelijkheid is algemeen: daar alle menschen. van nature vleesch zijn, hebben ook allen de wedergeboorte noodig. Door haar komt bij den mensch eene waarachtige geestelijke verandering in den geest van zijn gemoed. De mensch blijft niet evenals voorheen vleeschelijk gezind (Rom. 8 : 7), zoodat het vleesch in hem blijft heerschen, maar het vleesch wordt bij hem gekruisigd en hij wandelt niet meer naar het vleesch (Rom. 6 : 6, 12). Daarentegen bevindt zich iets bij hem, dat er te voren niet was, namelijk de Geest, iets bovennatuurlijks. Hij is daardoor een nieuw schepsel, een geestelijk mensch. Hij is nog wel niet enkel Geest, daar het vleesch nog aan hem is en zich beweegt, maar toch heeft de Geest en de goddelijke natuur in hem de overhand (Rom. 8 : 9; 2 Petr. 1 : 3, 4). De kenteekenen dier geestelijke wedergeboorte zijn: als men de genade en liefde Gods in Christus waarachtig en levendig erkent (Titus 3 : 4), dan Jezus Christus van harte gelooft (1 Joh. 5 : 1), Hem boven alles eert en van alle andere zaken afziet (Pil. 3 : 7 vv.), als men den geest van het kindschap heeft en de getuigenis er van (Rom. 8 : 15 vv.) en door dien het Abba, Vader van harte zeggen kan (Gal. 4 : 6), als men niet vleeschelijk maar geestelijk gezind is en niet naar het vleesch maar naar den geest leeft (Rom. 8 : 1), de zonde niet najaagt maar recht handelt (1 Joh. 3 : 9; 2: 29), zich voor het booze hoedt (5 : 18), God en Zijne kinderen liefheeft (1 Joh. 5 : 1), de wereld overwint en vruchten des Geestes voortbrengt (Gal. 5 : 22). Hoewel zulke kinderen Gods nog zonde in zich hebben (Rom. 7 : 17 vv.; 8 : 10), daar zij de wet niet volkomen kunnen houden (Hand. 15: 10; Rom. 8 : 3), zoo is toch, daar Christus in hen leeft (Gal. 2 : 19 vv.) en zij in den Geest wandelen (Gal. 5 : 25), niets verdoemelijks aan hen (Rom. 8  : 1).”
van Lingen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen