Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk der godzaligheid 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk der godzaligheid 17

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indien dan uw vijand hongert, zoo spijzigt hem; indien hem dorst, zoo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hoopen. Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede Rom. 12 : 20, 21

In deze beide laatste verzen van dit zoo inhoudrijke hoofdstuk vat de apostel schier alles saam, wat hij volgens vs. 1 op het oog had, en wat hij vervolgens meer of minder uitgebreid heeft ontwikkeld. Alles, wat Paulus hier schreef, moest derhalve als antwoord dienen op de vraag, waarin der christenen redelijke godsdienst bestond, en hoe zij hunne lichamen moesten stellen tot eene levende, heilige en welbehagelijke offerande. Door den Heiligen Geest geleid en voorgelicht, heeft hij aangedrongen op hetgeen wij omschreven hebben met de woorden: de praktijk der godzaligheid.
Niet medegaan met, niet overwonnen worden door het kwade, niet zich trachten vrij te pleiten met allerlei verontschuldigingen, maar het kwade door het goede overwinnen, ziedaar het beginsel, waardoor de praktijk der godzaligheid zich kenmerkt, en het doel, waar zij naar leert streven.
Een vriend weldoen gaat gemakkelijk. Vijanden weldoen is tegen de natuur van den zondigen mensch. En wat is het anders als weldoen, als ge uw hongerenden vijand spijzigt, en hem te drinken geeft, als hij dorst? En wie het door genade vermag alzoo te doen, die zal kolen vuurs op het hoofd van zijnen vijand hopen.
Deze woorden zijn ontleend aan hetgeen we in het spreukenboek van Salomo, hoofdstuk 25, lezen. Zij zijn algemeen bekend, velen zelfs spreekwoordelijk eigen. Toch zijn er verschillende uitleggingen van deze spreekwijze. De vraag is hoofdzakelijk, of wij die woorden in een goeden of in kwaden zin hebben op te vatten.
In kwaden zin zou het beteekenen, dat men, door zijn vijand wel te doen, hem toch kwaad zou doen. Want in eigenlijken zin genomen, kan van kolen vuur niet anders dan brand en verwonding worden verwacht. Geheel het verband pleit echter voor de opvatting in een goeden zin. Dan doen die woorden ons denken aan wat anders. Door zijn vijand wel te doen, zal men hem kolen vuurs op zijn hoofd hoopen, dat is men zal hem door het vuur der liefde doen smelten, hij zal door dat vuur, bij wijze van een litteeken, van schaamte blozen en al lichtelijk tot andere gedachten over u worden gestemd. Zoo ging het, om dit ééne voorbeeld slechts te noemen, Saul tegenover zijn vijand David.
Toen Saul zag, dat David zijn leven had verschoond, moest hij erkennen, dat David rechtvaardiger was dan hij.
Niets werkt in den regel meer en krachtiger tot ontwapening van den vijand dan de liefde. Wat de wet van Mozes niet vermag, dat vermag de liefde van Christus. In de opvoeding van kinderen, in de samenleving, op elk levensgebied is dit zoo menigmaal gebleken. Dat is, kunnen we veilig zeggen, voor velen een levensgeheim. Het kwaad te omschrijven, het met zwarte kleuren af te malen, het te veroordeelen, gaat gemakkelijk.
Het kwade te overwinnen is geheel wat anders.
Door het kwade overwonnen worden zegt hier nog meer.
Men kan zoo van alle zijden geperst en gedrongen, gehoond en gelasterd, benadeeld en in de engte gedreven worden, dat men, als de Heere het niet verhoedt, óf aan de ééne óf aan de andere zijde tot verkeerde praktijken zou kunnen komen.
Dit geschiedt, als een Petrus, van een verkeerd middel zich bedienende, met het zwaard slaat. Schijnbaar ijvert ge dan voor de goede zaak, maar de wijze, waarop, zal alles bederven.
Of wanneer het leed, u aangedaan, u zoodanig overmeestert, dat ge, mistroostig en als een wanhopende, u als overwonnen beschouwd, wellicht uzelven gaat beklagen en alzoo in den treurigsten toestand geraakt, dan zijt ge ook door het kwade overwonnen en zult voor korter of langer tijd de bittere en smartelijke gevolgen daarvan ondervinden. Om dit te voorkomen, wijst de apostel er met nadruk in deze sluitrede op, hoe de Christenen te Rome er naar hebben te staan en te ijveren om overwinnaars te zijn. Dat is alleen mogelijk door de genade en de kracht des geloofs. Het geloof overwint alle bezwaren. Het overwint zelfs de wereld. Door ’t geloof leert Gods kind zichzelven te overwinnen.
De praktijk van ’t geloof zoekt sterkte in God en niet in zichzelven of in eenig schepsel.
Zoo blijkt dan in alles, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is, en dat juist de kracht en de vrucht der godzaligheid troost en sterkte geeft tot alles, waartoe de Heere u roept.
Zoolang ge in deze wereld als vreemdeling verkeert, zal het kwade u blijven omringen. Dit is, wegens de zonde, van dit aardsche leven niet af te denken. De grootste vraag is daarom maar, hoe en op welke wijze ge daaronder verkeert en uzelven gedraagt.
Alles, wat zonde is, behoort tot het kwade, zoo in oorsprong als in gevolgen. Omdat de mensch van nature geen goed bezit, kan hij in eigen kracht nooit overwinnaar zijn of worden van het kwade, Zijt ge echter wedergeboren en daarmede door het geloof Christus deelachtig geworden, dan overwint gij, als kind van Adam, het kwade niet, maar dan is het de kracht van Christus, die in u woont, waardoor ge dit voorgestelde einde bereikt; — bereikt, namelijk in beginsel: de volmaaktheid wacht den geloovige eerst na dit leven.
Toch is juist dit beginsel genoeg om u daardoor gunstig van anderen te onderscheiden en daardoor bewijs te geven, dat een belijdenis der lippen alleen u niet genoeg is.
De praktijk is de vrucht, en aan de vrucht wordt de boom gekend. Dat is geheel de strekking, waarop de sluitrede des apostels aan het slot van dit hoofdstuk ons wijst. Met die levenspraktijk kan ieder oprecht Christen geheel de wereld uitdagen en. vragen, welke zedeleer die der Christenen in waarde overtreft. Dan schamen we ons geen onderzoek of vergelijking, maar leggen er nadruk op, als we zeggen, niet te vragen naar de leer, maar allereerst naar de praktijk.
Niet om daarmede de leer te veroordeelen. Dat zij verre.
Nooit kan er van goede en gezonde praktijk sprake zijn, als de leer ontbreekt. Ieder huis heeft zijn fondament.
Maar omdat niet altijd de praktijk met de leer in overeenstemming is en het bij het beoordeelen van de vraag, wie een Christen is, juist daarop aankomt, zetten we als kenteeken niet de leer, maar de praktijk op den voorgrond.
Hoe bij een grondig en nauwkeurig onderzoek van velen, die zich Christen noemen, het resultaat zal zijn, is niet twijfelachtig.
En dat de staat van ieder mensch voor de eeuwigheid hiervan afhangt, is niet tegen te spreken. Christus zegt zelf: »niet die daar zegt: Heere! Heere! zal ingaan, maar die doet den wil des Vaders, die in de hemelen is.«
Diep beschamend zal bij ernstig nadenken en bij nauwkeurige zelfbeproeving dit onderwijs in de praktijk der godzaligheid ongetwijfeld voor allen zijn. Wat is de taak en de roeping aller geloovigen schoon en heerlijk, om het kwade door het goede te overwinnen.
Overal treffen we het kwade aan. In duizendvoudige vormen openbaart zich de zonde met al haar gevolgen.
Daaronder zucht het gansche schepsel. En nu komt de Heere Zijn volk roepen om te verkondigen de deugden Desgenen, die hen geroepen beeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.
Wie door Gods genade en ontferming hieraan leert beantwoorden, zal een goeden reuk van Christus verspreiden in de wereld.
Die zal als een zoutkorrel een bederf-werenden invloed verspreiden, — die zal God verheerlijken hier op aarde en onder des Heeren zegen tot veelvoudig nut van den naaste zijn.
Dat zal ook de krachtigste tegenspraak zijn tegen den laster en den smaad, waardoor men de ware vromen onschadelijk tracht te maken in de maatschappij.
Een rijkdom van onderwijs biedt ons dit ééne hoofdstuk uit de Heilige Schrift. En toch is met dit alles nog maar slechts iets gezegd van hetgeen de H, Geest ons omtrent de praktijk der godzaligheid leert. Toch is, naar we meenen, reeds zooveel gebleken, dat we veilig kunnen zeggen: als aller christenen leven daarnaar was gericht en daaraan beantwoordde, dan zou de gewenschte, Godverheerlijkende invloed daarvan niet uitblijven.
Een dienaar van Christus, die gelijk een Paulus daartoe arbeidt, en het biddende van de gemeente vraagt en begeert, dat men alzoo waardiglijk wandele het evangelie van Christus, die behoeft zich dat evangelie niet te schamen.
Zalig zij, die alzoo hebben gearbeid, en zalig ook allen, die door de genade Gods dat onderwijs zich hebben ten nutte gemaakt.
De wereld met al haar begeerlijkheid, al haar zonde en jammer gaat voorbij, maar ’t Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.
En zalig hij, die deze dingen weet en dezelve doet.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1898

De Wekker | 4 Pagina's

De praktijk der godzaligheid 17

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1898

De Wekker | 4 Pagina's