Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Winter

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Winter

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als de zondvloed was voorbijgegaan en Noachs offer tot den Heere was opgestegen, sprak God uit den hemel (Gen. 8 : 22): „Alle de dagen der aarde zullen voortaan zijn zaaiïng en oogst, koude en hitte, zomer en winter en dag en nacht.” Eeuwen zijn voorbijgegaan sedert dat woord werd gesproken, en na alle die is ook dat woord waarheid bevonden.
Als de Noordenwind ons gelaat snijdt, als hageljacht en sneeuw te midden van het donker nedervallen of de koude nachten bibberen doen, dan wordt gevoeld wat de Heere doen kan, want met den godvruchtigen zanger (Ps. 74 : 17) gelooven ook wij, dat Hij regeert, en wij zeggen: „Zomer en winter hebt Gij geformeerd” en met Elihu (Job 37 : 10):  „door geblaas (van den wind) geeft God de vorst, zoodat de breede wateren verstijfd worden.”
Hoe fel de koude ook nijpt, dat is onze troost, dat de Heere het doet.
Geheel anders dan bij ons was de winter in Palestina. Wij zouden het meer een regentijd noemen. De dagelijks neervallende regen maakt de wegen bijna onbegaanbaar, waarom de Heere wel tot de Zijnen gezegd heeft (Matth. 24: 20): „bidt dat uwe vlucht niet geschiede des winters”. De toppen der bergen vertoonen sneeuw en ijs, zooals de Hermon, die nooit mist, ook al bloeiende bloemen aan zijn voet. Te Jeruzalem bevriest de grond nooit; wel valt ook daar de sneeuw soms neder doch om spoedig weder te verdwijnen. Toch spreekt het boek Job van beken, welke verdonkerd zijn van het ijs (6: 16) en klaagt de Heere zelf (38: 29) vanwaar het ijs voortkomt en wie den rijm des hemels baart. De dichter van Ps. 147 (vs. 16 en 17) geeft daarop het antwoord en zingt: „Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit den rijm als asch. Hij werpt Zijn ijs als stukken; wie zou bestaan voor Zijne koude?”
Ook deze tijd predikt Gods grootheid. De laatstgenoemde bijbelschrijver liet aan zijn wijzen op het felle der winterkoude voorafgaan (vs. 14): „Hij verzadigt u met het vette der tarwe.“ Wijsheid beschikte het zoo, dat de herfst voortbracht, wat, in de schuren ingezameld, den ganschen wintertijd ons voeden kon, en waar hij van de sneeuw sprak, noemde hij tevens de wol, overvloedig geschonken tot dekking.
Bedekt de zomer het land met de wonderen der bloemen, de winter doet het met de wonderen der sneeuw, waardoor God ons, evenals Jobs vrienden, om ons in onze nietigheid te teekenen, vraagt (Job 38 : 22) : „Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw” en waarbij de begeerige ziel gedrongen wordt met David te bidden : „wasch mij en ik zal reiner zijn dan sneeuw,” pleitende op de belofte Gods in Jes. 1:18.
De zomerwarmte moge geweken zijn, maar de Heere Jezus wandelt daarom nog in de voorhoven (Joh. 10: 22), en onbedriegelijk is de verzekering, ons gegeven (Zach. 14 : 8), dat de levende wateren, welke uit Jeruzalem vlieten, des zomers en des winters zullen zijn.
Droeviger is het als geestelijke vorst alle bloemen in onzen hof deed verdwijnen, zoodat geene specerijen meer uitvlieten en als de Heere tot Zijnen hof komt, geene vruchten worden gevonden. Dan is het zoo koud, zoo doodsch en de neiging wordt steeds grooter om in te slapen. Maar bedwelming kan overgaan in den dood. Die wijs is wordt bij die gedachte met vreeze vervuld ; hij spant alle zijne krachten in en worstelt en roept en bidt. Geen kind van God vindt in die ijsvlakten den dood. Zelfs de hond van den St. Bernhard weet de verdwaalden, onder de hooge sneeuw bedolven, te vinden en redding aan te brengen. Hoe zou de Heere een der Zijnen uit het oog verliezen? Hij koestert aan Zijn Middelaars-hart; Hij geeft de kussen Zijner liefde en Zijn verwarmende adem wekt in den verstijfde het lenteleven weer. „Al raast de winter nog zoo zeer; al werpt hij sneeuw en ijs ter neer, toch moet het lente worden”, zoo ongeveer zingt een dichter der Duitschers. „Het moet”, zoo mogen wij ook in geestelijken zin vertrouwen ; het moet, omdat God het heeft beloofd, dat geen enkele achterblijven zal. Als dan „de winter voorbij is en de plasregen is overgegaan, dan worden de bloemen weer gezien, dan is het zangtijd en de vijgeboom brengt zijne jonge vijgen voort” (Hoogl. 2: 13).
Houd dan moed, bestredene ziel! Op Zions klacht: „de Heere heeft mij verlaten en de Heere heeft mij vergeten” is een antwoord en wel een antwoord van God zelven: „Kan ook eene vrouw haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zoo zal Ik toch u niet vergeten! Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd.”

Eén tranendrop, die langs de wangen
Voor ’t al doorschouwend oog blijft hangen,
Eén zucht, die ’s harten grond ontschiet,
Wordt blij door de Eng'len opgevangen
En gaat in ’t Godsrijk nooit te niet.
Ja wekt hun koor tot dankgezangen,
Die ’t aan hun God en Koning biedt!

(Bilderdijk.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Winter

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1900

De Wekker | 4 Pagina's