Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland, gedurende de laatste eeuw.

Bekijk het origineel

Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland, gedurende de laatste eeuw.

Afdeeling V - De Christelijke Gereformeerde Kerk.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

1869—1892.

IX.

Die Chr. Ger. Kerk was wel krank in den levenswortel, haar kleefden allerlei gebreken aan, maar ze scheen toch goed genoeg tot het bereiken van een doel. Ten minste er werd, nadat de processen om de kerkelijke goederen verloren waren, meer en meer toenadering openbaar. En immers geen wonder. De Doleerende Kerk had zich niet zoo uitgebreid als Dr. Kuyper wenschte en nu moest ze versterkt worden uit de kerk der scheiding, dan waren er meer vacante gemeenten, en dus meer predikanten noodig. Dat dit geen uit de lucht gegrepen beschuldiging is, kan bewijzen wat onze hooggeachte docent van Lingen schreef in Z.E.w.’s Korte Verantwoording bladz. 26. Daar toch staat, dat Z.E.w. nimmer kan vergeten het woord eenmaal door dr. Kuyper tot hem gesproken: „maar v. Lingen, als wij de Afgescheidenen niet krijgen, kan de Vrije Universiteit niet worden, wat ze worden moet.” Bewijs genoeg, dat het alles om die inrichting en haar levensvatbaarheid ging. Maar toch moest er met voorzichtigheid gehandeld worden, met politiek beleid. De ware bedoeling moest niet al te doorzichtig zijn, ’t moest lijken of het om een principe ging. Vandaar dat uit het hoogheerlijk gebed van den Heere Jezus, opgeteekend in Johannes 17, een woord opgenomen werd, om daaronder de ware bedoeling te verbergen: het heerlijke woord: „Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs gij, Vader, in mij en ik in U, dat ook zij in ons één zijn, opdat de wereld geloove, dat Gij mij gezonden hebt!” En ware waarlijk de eenheid, in dit Woord van den grooten Leeraar Israëls genoemd, bedoeld, wie zou zich niet van harte verheugen — maar immers waar Gods volk gezamenlijk om de vervulling daarvan werkzaam is, daar komt het eerlijk voor den dag en zoekt geen bijpaden.
Eén van de zaken, die moesten geschieden vóór de vereeniging van de Doleerende en Chr. Ger. Kerken kon plaats hebben, was de opheffing van het Reglement van 1869. Zooals we gezien hebben, was dat niet anders dan een bekendmaking aan de regeering, dat men bestond en hoe men bestond, als de Kerk, wier fondament was Gods Woord, naar de verklaring der Dordsche Vaderen. En hoe noemden Dr. Kuyper c.s., de Doleerenden, dat reglement? Het statuut der Chr. Ger. Kerk. Nu weet ieder, wat het statuut van een vereeniging is, de grondslag, waarop die vereeniging rust. Neemt men dat statuut weg, dan is ook de vereeniging ontbonden; wordt het veranderd, dan staat de vereeniging op een anderen grondslag. Lees nu nog eens het reglement van 1869 en zie dan, als dat reglement veranderd wordt, of dan de Chr. Ger. Kerk een anderen grondslag krijgt! Immers dan blijft nog de Kerk staan op het fondament der Vaderen — zoodat de bepaling van Dr. Kuyper doorzichtig verkeerd is. Daar komt bij, dat de Chr. Ger. Kerk geen vereeniging is, voor welker lidmaatschap men willekeurig bedanken mag, maar de Kerk van Christus in haar openbaring — waarom er van statuut geen sprake kan zijn.
Neen de bedoeling, waarom die kennisgeving van de regeering moest vervallen, was een gansch andere. In die kennisgeving aan de regeering lag duidelijk opgesloten, dat de Chr. Ger. Kerk niet was de Herv. Kerk, of een deel van haar, dat in doleantie leefde. Ze was van de Herv. Kerk gescheiden en had er niets mede uit te staan. En dat was de doorn. Want de Doleerenden bleven in de Herv. Kerk. En zoolang het reglement van ’69 bleef bestaan, en zoodra het door de Ned. Ger. Kerken werd aanvaard, moesten ze hun doleantie-begrip prijs geven, en dàt wilden ze niet. Het beginsel der scheiding moest vernietigd en daarom moest het reglement weg. Toen dan ook de onderscheiden gemeenten der Chr. Ger. Kerk werden bijeengeroepen, om over de loslating daarvan te spreken, werd het door de meesten toegestemd, omdat de bedoeling niet werd doorzien. Men zag geen kwaad in het reglement, maar men zag er ook geen goed in en vandaar dat het zoo gemakkelijk werd prijsgegeven. Later gingen van velen de oogen open — maar toen was het te laat, ten minste voor de Chr. Ger. Kerk in haar geheel. Van hen, die te voren het leidende beginsel hadden doorzien, mag met recht worden gezegd: De leiders des volks waren verleiders geworden. Hunne verantwoording zal zwaar zijn!
Dat waarlijk het begrip der doleantie: we behooren nog tot de Herv. Kerk, nooit is losgelaten, blijkt wel uit het zeggen van een gevierd redenaar uit de Ger. Kerk B. van één onzer bloeiende fabrieks- en handelssteden, die nu nog voor enkele weken, (we schrijven thans 28 Febr. 1900) het rond weg heeft uitgesproken, dat hij zich nog altijd beschouwde als predikant bij de Herv. Kerk, die nooit was verlaten, al mocht men de goederen niet gebruiken!
Om tot vereeniging te komen, hadden de Doleerenden een concept-akte opgesteld. Deze concept-akte werd besproken, veel werd er over geschreven, meer dan ééne Synode sprak er zich over uit — nu eens was er meer toenadering, dan weer scheen men verder dan ooit van elkander — maar toch de machtige welsprekendheid van de mannen met groote kennis wist het zoover te brengen dat op één der Synode’s (die van Kampen) de volgende voorstellen werden aangenomen:
1e. Dat de Chr. Gereformeerden zoowel als de Ned. Gereformeerden (Doleerenden) verklaarden elk voor zich geen andere bedoeling te hebben gehad, noch te hebben, dan om de Ger. Kerken dezer landen, die, door de zonden onzer vaderen en onze eigene schuld, allengs van haren glans beroofd en verbasterd waren, onder ’s Heeren genade, wederom tot openbaring naar den Woorde Gods te brengen.
2e. Over en weer te erkennen, dat in het herstel der Ger. Kerken, in zooverre zulks een vrucht was van de bekende gebeurtenissen van 1834 en 1886, eeniglijk te verheerlijken is de ontferming en de trouw onzes Gods.
Door het aannemen van deze beide stellingen gaf de Chr. Ger. Kerk zichzelve den genadeslag, want daardoor plaatste ze zich met de doleantie op één lijn. En nu mocht ze tegen spartelen en nog vele en velerlei vergaderingen noodig keuren, om tot het gewenschte resultaat te komen — nu was het beginsel der vereeniging „er door”. Immers waar èn de Chr. Ger. Kerk, èn de Ned. Ger. Kerk (Doleerende) gelijk stonden, waar er niet het minste onderscheid meer was, (waardoor de krankheid van den levenswortel der Chr. Ger. Kerk eigenlijk genezen was in de dagen van Dr. Kuyper c.s., is ons nooit duidelijk geworden en zoover we weten is het ook nooit aangegeven) daar mocht men niet langer gescheiden blijven leven, daar moest de eenheid ook naar buiten worden vertoond! Vandaar dan ook, dat de Doleerenden het wel gewonnen hebben!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland, gedurende de laatste eeuw.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1900

De Wekker | 4 Pagina's