Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opgenomen in heerlijkheid (Hemelvaartsdag.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opgenomen in heerlijkheid (Hemelvaartsdag.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

… » is opgenomen in heerlijkheid.” 1 Tim. 3: 16.

Is het een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, het is evenzeer , naar hetgeen Paulus aan Timotheus schrijft, »buiten allen twijfel” naar aller instemming, dat de Zone Gods, eerst zoo diep vernederd, daarna luistervol is verhoogd. Het evangelie is naar aller geloovigen belijdenis eene verborgenheid der godzaligheid. Eene verborgenheid, nader omschreven in de woorden: »God is geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.” Op de meest kernachtige wijze omschrijft de apostel hiermede een rijkdom van zaken en gedachten, waar de eeuwigheid toe noodig zal zijn om dit alles in al zijn lengte, breedte en diepte te kunnen overzien.
Alleen de laatste dezer omschrijvingen, waarmede Paulus hier de hemelvaart van Christus teekent, trekke, naar de gelegenheid des tijds, thans onze aandacht. Schrijft Johannes: »het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond”, Paulus getuigt in overeenstemming hiermeê: »God is geopenbaard in het vleesch.” En diezelfde Christus, God geopenbaard in het vleesch, is opgenomen in heerlijkheid.
Dit is geschied overeenkomstig Christus’ eigen voorzegging. Reeds vóór zijn bitter Iijden en sterven had de Heere tot Zijne jongeren gezegd: »Ik ga heen om u plaats te bereiden.” Christus zou heengaan naar het Vaderhuis met Zijne vele woningen. En dat heengaan zou voor Zijne discipelen geen verlies, maar enkel voordeel zijn. Op den veertigsten dag na Zijne glorierijke opstanding uit de dooden brak het oogenblik aan, waarin de Heere naar Zijne menschelijke natuur van de Zijnen zou scheiden, Uitgeleid naar Bethanië en bescheiden aan den Olijfberg, hebben daar de laatste gesprekken plaats. De Koning heeft Zijnen dienaren Zijn laatste bevelen gegeven. Zij zullen alom Zijne getuigen zijn. Nog eenmaal, maar thans voor het laatst, heft de Middelaar en Hoogepriester des Nieuwen Verbonds Zijne handen zegenend op over Zijne kleine kudde, en terwijl Hij hen zegende, scheidde Hij van hen, want Hij werd opgenomen, daar zij het zagen, en eene wolk nam Hem weg van voor hunne oogen.
Zeldzaam oogenblik! Eeuwig gedenkwaardige plek! Daar staan de elf op den Olijfberg, terwijl hun Heere van hen is opgenomen. Is het wonder, dat zij als in aanbidding verzonken, vol bewondering, geheel en al verbaasd, opzien naar den hemel? Wie zal naar waarheid beschrijven, wat in die oogenblikken in hunne harten is omgegaan, en welke gewaarwordingen hen trachtten te overmeesteren? Wel was hun de belofte gegeven: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld,” maar weten en gelooven, weten en verstaan, zijn niet altijd woorden van dezelfde beteekenis. Maar als een bewijs, dat de Heere Zijne belofte gedenkt en vervult, verschijnen twee engelen op den Olijfberg aan de elven, welke hen toespraken en zeiden: »Gij Galileesche mannen! wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren.” En als na weinige dagen de belofte des Vaders komt en de H. Geest op het Pinksterfeest wordt uitgestort, zal het nog duidelijker blijken, hoe des Heeren woord wordt bevestigd: »het is u nut, dat ik weg ga.”
Rekent een Paulus het tot de verborgenheid der godzaligheid zoo groot, dat Christus de Heere is opgenomen in heerlijkheid, we vinden diezelfde gedachte door Paulus aangevuld en uitgebreid, als hij elders getuigt: »dat Christus is gezet aan Gods rechterhand in den hemel, verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende, en heeft alle dingen Zijnen voeten onderworpen.” Welk een onbeschrijfelijke luister en heerlijkheid wordt hiermee toegekend aan Hem die het Hoofd des lichaams is, namelijk der gemeente!
En die heerlijkheid, luister en majesteit glanst des te heerlijker in ons oog naarmate we daarbij bedenken, welk een staat van vernedering hieraan is voorafgegaan. Dan vraagt ge onwillekeurig: is dat nu de Zoon des Menschen, die eens getuigde: de vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar Hij had niet, waar Hij Zijn hoofd op kon nederleggen. Is dat dezelfde Persoon, die door booze menschen, door nietige stervelingen zoo snood is miskend, zoo verachtelijk is bejegend, die uitgeworpen, aan een kruis genageld en gedood is?
Welk eene verandering dan! Welk een onuitsprekelijke glorie! Welk een schitterende heerlijkheid! Nu geniet Hij de vreugde Hem door den Vader voorgesteld. De vreugde, met het oog waarop Hij het kruis verdragen, de schande veracht heeft. De Koning Israëls bestijgt Zijn troon. Gods heilige engelen zijn Zijne Iijftrawanten. Hij zwaait Zijn schepter over de gansche aarde, want Hem is alle macht gegeven in den hemel en op aarde. Hebben de engelen bij Zijne komst in de wereld gejubeld, thans mogen zij in de hoogste heerlijkheid, met al de gezaligden voor Gods troon dien jubelzang herhalen: »Eere zij God in de hoogste hemelen!”
Eere niet alleen den Vader en den Heiligen Geest, maar eere ook in ’t bijzonder aan den Zoon des Vaders, die des Vaders welbehagen is. Eere Hem, die overwonnen heeft, en wien, als het Lam, dat geslacht is, eer, aanbidding en heerlijkheid zal worden toegebracht tot in alle eeuwigheid. Eere aan het vleesch geworden Woord, dat onder ons heeft getabernakeld, maar nu is opgenomen in heerlijkheid.

Deze luistervolle en zichtbare verhooging van den Zaligmaker rekent Paulus zoowel te behooren tot de verborgenheid der godzaligheid zoo groot, als Zijne aanneming van de menschelijke natuur, in de openbaring Zijner godheid, tijdens Zijne omwandeling op aarde. Als God en mensch in de eenigheid Zijns persoons, is Christus in al de openbaringen Zijner Middelaarsbediening het voorwerp des geloofs, de hoofdinhoud van het evangelie, de verdienende oorzaak van alle zaligheid, het voorwerp der aanbiddende hulde van alle Zijne verlosten in den hemel en op aarde. Van den eersten trap Zijner vernedering tot den laatsten trap Zijner verhooging is elke openbaring in ’t bijzonder, niet alleen voor Christus zelven, maar ook voor Zijne gemeente van zoo groote beteekenis. Hij is het Hoofd des lichaams. Met nadruk wijst Paulus er gedurig op in zijne apostolische brieven, dat Christus als zoodanig moet worden aangemerkt. Daarom wordt van de geloovigen gezegd, dat zij met Christus gestorven en opgewekt zijn. En in zijn brief aan de gemeente te Efeze gaat de apostel nog verder, als hij zegt: »En (God) heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus.” Dit herinnert ons aan hetgeen in één onzer kerkelijke belijdenisschriften wordt gezegd: »dat wij ons vleesch in den hemel tot een zeker pand hebben, dat Hij, als het Hoofd, ons, Zijne lidmaten, ook tot Zich zal nemen.”
Is Christus de Heere opgenomen in heerlijkheid, dan denken we daarbij natuurlijk allereerst aan de eer en de heerlijkheid, welke Hij daarmede zelf geniet, maar we denken tegelijkertijd ook aan het lichaam zoo nauw. met het Hoofd vereenigd, dat ook dat lichaam deelt in de verheerlijking van het Hoofd. Dat wonderbaar geheimenis is alleen door ’t geloof te verstaan. Dat is voor ’t natuurlijk verstand onmogelijk te vatten.
Met Christus verheerlijkt in den hemel, dat zou gemakkelijk zijn te verstaan, als men daarmede bedoelde hen, die reeds ontslapen zijn, en die het lichaam der zonde hebben afgelegd om nu voor eeuwig bij den Heere te zijn. Maar neen, Paulus spreekt tot de gemeente, die nog op aarde is. Die gemeente bestaat uit menschen. Die menschen zijn zondaren als alle anderen. Alleen het zijn wedergeborenen, zij waren dood door de zonden en” misdaden, maar zij zijn door God levend gemaakt. En ofschoon zij nog, in zichzelve aangemerkt, gansch ellendig en nooddruftig zijn, zijn zij voor God, aangemerkt in Christus, rechtvaardig, zij zijn geworden erfgenamen des eeuwigen levens.
Alle weldaden en zegeningen welke de geloovigen deelachtig zijn, bezitten zij alleen in en door Christus. Ook deze, dat zij met Christus gezet zijn in den hemel. Nu in Christus de menschelijke natuur is verheerlijkt, is in Hem, die ’t Hoofd is, de volkomen heerlijkheid van al Zijne geloovigen gewaarborgd niet alleen, maar zelfs wordt in dit leven aanvankelijk de zalige vrucht van Christus’ verheerlijking genoten. Nergens leest ge dan ook, dat die Galileesche mannen, die op den Olijfberg ooggetuigen zijn geweest van Christus’ hemelvaart, later hun smart of leedwezen daarover hebben doen blijken.
Integendeel, vervuld met den Heiligen Geest, hebben zij in den naam en door de kracht van Christus met lust en ijver gearbeid aan de taak hun opgedragen. In allen strijd, bij alle teleurstelling, zelfs in de zwaarste beproevingen hebben zij mogen ervaren de waarheid van des Heeren woord: »Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.” Dat is trouwens door alle eeuwen de kracht en troost geweest van Christus’ kerk op aarde. Hoe men het ook menigmaal op haar ondergang had aangelegd, welke wapenen men tegen haar aangewend, welke listen en lagen men ook tegen haar bedacht leeft, de poorten der hel hebben Christus’ gemeente nooit kunnen overweldigen. Daarom is er grond noch reden om te zeggen, gelijk eens iemand gezegd heeft: Och was Jezus nog op aarde, ijlings vlood ik naar Hem heen.”
De Heere, die opgenomen is in den hemel, blijft Zijne gemeente op aarde ten goede gedenken. Met Johannes den apostel getuigen Gods kinderen: »wij hebben in Hem onze Voorspraak bij den Vader.” Hij leeft eeuwig om voor da Zijnen te bidden. Geen weemoedige gestalte, geen tranen van droefheid over ’t gemis van Jezus wegens Zijne hemelvaart, betamen ons bij de feestelijke herdenking van Christus’ verheerlijking. Wat ons voegt, is de blijde en dankbare lof verheffing van den psalmdichter, welke ons jubelen doet: »Gij voert ten hemel op vol eer; de kerker werd Uw buit, o Heer! Gij zaagt Uw strijd bekronen met gaven tot der menschen troost, opdat zelfs ’t wederhoorig kroost altijd bij U zou wonen.”
Als van uit den hemel der heerlijkheid roept de verheerlijkte Immanuel het Zijn volk toe: »Waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn.”
Uw Koning, o Sion! is van de aarde verhoogd. Gezeten op Zijnen troon regeert Hij tot in eeuwigheid. Nooddruftigen tot Hem gevloden zal Hij ten Redder zijn. En als Gods raad op aarde zal zijn uitgediend, zal Hij al de Zijnen tot Zich nemen.

Welk eene gedachte: »mijn sterfdag zal mijn kroondag zijn! ook mijne oogen zullen den Koning zien in Zijne schoonheid.” Maar hoe groot en verheven deze gedachte ook is, toch mag niet één dergenen, die door een oprecht geloof met Christus zijn vereenigd, aan de waarheid daaraan twijfelen. Er blijft eene ruste over voor het volk van God.
De heerlijkheid van Christus’ hemelvaart gaat alle beschrijving ver te boven. Wat dat moet geweest zijn, dat inkomen in den hemel van Hem, die een wijle tijds uit den hemel nedergedaald, op aarde had omgewandeld, den broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde; — wat dat moet geweest zijn voor Gods heilige engelen, die wegens Zijne komst op aarde Gods lof en glorie op aarde hadden bezongen; — wat dat moet geweest zijn voor al die zielen der in den Heere ontslapenen, voor aartsvaders, profeten en voor allen die reeds het einde huns geloofs hadden verkregen, — wie zal dat naar waarde beschrijven?
Slechts iets kunt ge daarvan beseffen, als ge uzelven plaatst voor de vraag: wat zal het voor mij eens zijn, als de Heere mij eenmaal zal verwaardigen met Christus te worden opgenomen in heerlijkheid?
Wat zal Gods kind dan veel afleggen, veel achterlaten, maar ook veel, onuitsprekelijk veel zien en wedervinden. Het scheepje zoo menigmaal door storm en golvenvloed geteisterd, is dan geankerd in veilige haven. De zwaar beproefde strijder is dan voor eeuwig overwinnaar, versierd met de kroon des eeuwigen levens. De zuchtende, Iijdende en weenende pelgrim, die een vreemdeling was op aarde, zal dan eeuwig rust genieten in het hemelsch vaderland, waar de stem des drijvers niet meer wordt gehoord. Dan geen zonde meer, die u hier zooveel smart en Iijden veroorzaakt, maar eeuwig zingen van Gods goeder tieren heden.
Wie in dat geloof en in die blijde en zalige hoop mag leven, kan de wereld den rug toekeeren, met moed en volharding strijden den goeden strijd des geloofs. Al loopt uw weg hier dan door de diepte, al is de vijand u bestendig op de hielen, al ziet ge u voortdurend met allerlei gevaren bedreigd, uw verhoogde Middelaar en Verlosser zal u tot een vuur- en wolkkolom zijn bij dage en bij nachte. Alle instrument tegen u bereid zal niet gelukken. Uws Verlossers naam is Heere, de Heere geweldig in den strijd.
Hij die opgenomen is in heerlijkheid, zal wederkomen op de wolken des hemels. Dan zal alle oog Hem zien. Dan zullen Zijne vijanden met schande en schaamte worden bekleed, terwijl al de gekochten en verlosten door Zijn bloed deelen zullen in de heerlijkheid voor hen bereid van vóór de grondlegging der wereld.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Opgenomen in heerlijkheid (Hemelvaartsdag.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1900

De Wekker | 4 Pagina's