Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onderwerping aan God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onderwerping aan God

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo onderwerpt u dan Gode.” Jak. 4:7a.

Er is geen enkele uitspraak in de O.S. te vinden, waartegen meer verzet en protest geopenbaard wordt door de menschen, dan tegen den eisch der Christelijke onderdanigheid. Van het oogenblik af, dat de zonde in de wereld kwam, tot op den huidigen dag is de algemeene openbaring der menschen tegenover God geen andere geweest dan opstand. Daardoor kenmerkt zich de aard en de natuur van de zonde. In den tegenwoordigen tijd, waarin alle gezag wordt betwist, de revolutie luide gepredikt, ongehoorzaamheid regel en ongehoorzaamheid uitzondering is geworden, en op elk terrein van het menschelijke leven de bittere vrucht wordt geoogst van de menigvuldige afwijkingen van God en Zijn heilig Woord, kan zeker niet te ernstig worden gewezen op het eenig proefhoudende middel tegen dit steeds toenemend kwaad.
Waar de onderwerping aan God als de hoogste Macht ontbreekt, kan met de geschiedenis in de hand gemakkelijk worden bewezen, dat alle pogingen om de kerk en de maatschappij te hervormen buiten God, vruchteloos zullen zijn. Wie de hoogste Macht miskent, hoe zal die de lagere machten, door God gesteld, eerbiedigen? Alle macht en invloed van menschen moet dan noodwendig schipbreuk leiden op den volstrekten onwil, die als een georganiseerde macht zich ten laatste op geweldige wijze doet gelden. Duizenden weerlooze vrouwen en kinderen werden hier reeds de slachtoffers van. Vele en velerlei maatschappelijke verhoudingen worden hierdoor zoo geweldig gespannen, dat ieder op zijne beurt het onhoudbare van menigen toestand begint in te zien. De zonde wreekt en straft zichzelve, hetzij men het erkennen wil of niet. Die Mij eeren, zegt God, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.
Wie zich Gode onderwerpt, erkent Gods bestaan, Gods regeering, Gods rechtvaardigheid, vrijmacht, almacht, liefde, in één woord: die erkent, dat God de Heere alleen onafhankelijk en dat alle schepselen afhankelijk zijn. Wie dan ook tot God komt, moet gelooven dat Hij is, en een Belooner is dergenen, die Hem zoeken. Omdat God heilig en rechtvaardig en daarbij de Schepper en Onderhouder aller dingen is, kan de eisch om Hem onderdanig te zijn, nooit anders dan billijk en rechtvaardig wezen. Voor de kerk, voor de maatschappij, voor geheel het leven van de kinderen der menschen, altijd en op elk gebied is onderwerping aan God de eisch, waartegen geen enkele uitvlucht gelden, waarbij om geen enkele reden afwijking kan geduld worden. Wie zich daartegen wil verzetten, bezondigt zich tegen de allerhoogste Majesteit Gods.

Wat als zoodanig als de eisch Gods kan worden aangemerkt, gebruikt de apostel Jakobus tevens als een heilzamen raad.
Dien raad geeft hij aan zijne broeders, die in de verstrooiïng zijn, aan menschen die klaarblijkelijk veel te lijden, veel te verdragen hebben en zwaar worden beproefd. Hij geeft dien raad aan Christenen, van wie hij weet dat alleen de genade Gods hen in de verzoeking kan doen staande blijven. Aan Christenen, bij wie hij er op aandringt wél te bedenken dat het ware geloof uit zijne vrucht moet worden gekend. Aan Christenen, die den Heiligen Geest hebben ontvangen, naardien zij uit God geboren zijn, maar die, hoezeer ook onderscheiden en beweldadigd, wél hebben te bedenken dat niet de leer van de waarheid, in ’t afgetrokkene, maar de praktijk van de waarheid hen tot de vrucht der waarheid zal leiden. Daartoe is volgens het verband zijner rede in de eerste plaats noodig: ootmoedigheid, want God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.
Trouwens het niet onderdanig zijn aan God heeft in hoogmoed zijn diepsten grond. In zijn dwaasheid meent de mensch het helaas beter te weten dan God. Al spreekt men dit met woorden zoo niet uit, toch wijst geheel de praktijk van het leven dit uit. Wat is alle ontevredenheid met en tegenover de Godsregeering anders dan dat hoogmoedige beginsel, dat telkens herinnert aan de zonde in het Paradijs. Kan de mensch zijn zin niet krijgen, zijn doel niet bereiken, ziet hij zich telkens in zijn streven teleurgesteld, dan is hij in den regel geneigd tot toorn, tot nijdigheid. En als dan de apostel zoo diep beschamend aan zijne broederen vraagt: »de Geest, die in ons woont, heeft die lust tot nijdigheid?” wat zal de Christen dan daarop anders antwoorden dan dit ééne: neen, daar kan de Geest des Heeren, als de Geest van Christus, geen lust toe hebben. De openbaring daarvan staat gelijk met die van krijgen, vechterijen, dronkenschap, wellust enz. en is niet uit God, maar uit den booze. Wil men een vriend der wereld zijn, dan wete men, dat het onmogelijk is tegelijk een vriend Gods te wezen.
Wie zich Gode onderwerpt, kan niet tegelijkertijd zich der wereld onderwerpen. Om zich aan God te onderwerpen moet de duivel weerstaan, en de wereld met haar begeerlijkheden worden verloochend. Niemand kan twee heeren dienen. Zoo oud als de wereld is, zoo lang zijn de menschen bezig geweest om, was het mogelijk, te vereenigen wat God gescheiden, en te scheiden wat de Heere vereenigd heeft. Maar tegenover al dit ijdel pogen vraagt een Paulus: wat gemeenschap of samenstemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige? of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden?
Slechts één macht kan door den mensch als de hoogste macht worden erkend. Deze kan tweeërlei zijn: óf ge erkent die in God, Die als Eeuwige, Onafhankelijke, Algenoegzame uit en door Zichzelven bestaat. Wiens raad zal bestaan en Die Zijn welbehagen zal volbrengen, — óf ge erkent als de hoogste macht iets, wat dan ook, buiten God. Het eerstgenoemde kenmerkt alle oprecht geloovigen; alle anderen, waarin ook onderscheiden, zijn hierin één, dat zij ongeloovig zijn en zich niet aan God onderwerpen.
De zinspreuk der Fransche revolutie was: weg met God, maar als logisch gevolg voegde men er aan toe: en weg met alle meesters. Alle geest van revolutie heeft hierin zijn diepsten grond, dat men God niet wil erkennen. De oude heidensche volken waren wijzer dan de tegenwoordige heidenen, die onder het Christendom leven, doch geheel ten onrechte nog onder de algemeene Christenheid worden geteld. Heidensche wijsgeeren hebben eeuwen geleden al erkend, dat de godsdienst het krachtigste middel is om de menschen in bedwang te houden. En nu de geest der eeuw alle banden tracht te verbreken, alle orde zoekt om te keeren, nu men den knecht meester en den meester knecht wil maken, vraagt de één: waar moet dat heen? de ander: wat zal dat worden? terwijl een derde over deze dingen peinzende vreest, en niet ten onrechte, dat bloedige tooneelen het resultaat zullen worden van deze ontzettende verschijnselen. Kon men de Schrift in eere brengen en de regeeringen met de volken doen verstaan dat allen die God verwerpen, niet dan smart op smart hebben te vreezen, men zou huiveren bij de gedachte aan de toekomst, en het Woord eeren en handhaven dat daar zegt: „Zoo onderwerpt u dan Gode.”
Zich vernederen voor God, is de weg tot verhooging. Alleen in wederkeeren tot den Heere en in het zich buigen voor Gods heilige wet, is genezing voor de volken, die nu, omdat zij God hebben verlaten, niet anders dan geduchte oordeelen hebben te vreezen.
Groot is de lankmoedigheid en de verdraagzaamheid Gods. Maar de geschiedenis heeft het zoo menigmaal geleerd: éénmaal komt er een einde aan. Niet eindeloos zal men voortgaan om door allerlei hemeltergende zenden God tot toorn te verwekken. Niet straffeloos zal men het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten en Gods Gezalfden smaden! De ure der wrake komt. En vreeselijk is het dan te vallen in de handen van den levenden God.

Zich Gode te onderwerpen, zegt nog meer.
Ook Gods kinderen blijven menschen met zwakheden en gebreken. Ge zoudt u vergissen, zoo ge meendet dat de apostel Jakobus alleen onbekeerde menschen op het oog had, als hij op onderwerping aan God aandringt. Trouwens van deze kan niet gezegd worden dat de Geest in hen woont.
Ook in den wedergeboren mensch schuilt nog een macht, die helaas gedurig den Heere wil miskennen en bestrijden. Met de wedergeboorte verandert de natuur, de zondige natuur van den mensch niet. Als de genade Gods, als de Geest van Christus heerschappij voert, dan ligt de oude mensch gebonden, maar deze zoekt op allerlei wijzen aan dien band te ontkomen. Dat is en veroorzaakt den strijd tusschen vleesch en geest.
En om te weten, van welk eene verre uitgestrektheid het apostolisch woord is, dat onderwerping aan God voorschrijft, moeten we onder meer letten op en rekening houden met vragen als deze: Wie moet zich onderwerpen: rijken of armen, wijzen of dwazen, sterken of zwakken? Wanneer moet men zich Gode onderwerpen: in voorspoed, als het ons alles naar wensch gaat, of ook in tegenspoed en druk? Waar moet men van deze Christelijke roeping zich kwijten: als de omstandigheden u gunstig zijn, of ook dan, als ge veeleer alles tegen hebt? Waarom en waartoe moet men zich Gode onderwerpen: omdat vader en moeder, leeraars en onderwijzers het ons geleerd hebben, of direct en onvoorwaardelijk omdat God het wil? Zie, bij het deze en dergelijke vragen indenken en die in verband met het practisch leven beschouwen, komen we voor nog andere vraagstukken te staan. Dan kan men vragen: wie kan dat? hoe kan dat? Hoe komt er een mensch, die een zondaar is, toe, om dit in waarheid te doen en het steeds met daden te toonen, dat dit zijn beginsel, zijn begeerte, zijn innigste streven is? Het antwoord op al dergelijke vragen kan breed omschreven, maar ook kort worden samengevat: genade, en genade alleen is tot alles genoeg. Alleen daardoor buigt ge u onder Gods heiligen wil, als Gods weg met u door de diepte gaat. Alleen daardoor is het mogelijk om in waarheid voor uw God te betuigen: Heere! niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt! De kracht en heerschappij van Gods genade leert aanbiddend zwijgen, geduldig verdragen, volhardend volgen, ootmoedig belijden en biddend hopen op de toezegging door den Heere aan Zijn volk gedaan. Wat volstrekt onmogelijk is voor den natuurlijken mensch, dat wordt mogelijk gemaakt door de genade, welke de Heere Zijnen kinderen verleent. Daardoor gesterkt, gevormd en bekwaamd, zegt ge: ik mag niet anders, ik kan niet anders, ik wil niet anders, want de liefde Gods in uw hart uitgestort door den Heiligen Geest, maakt u bereid en gewillig om des Heeren weg te gaan en het kruis te dragen, door Zijne vaderlijke liefde u opgelegd.
Dat doet u met Asaf zeggen! "Gij hebt mijn rechterhand gevat, Gij zult mij leiden door Uwen raad.” Dan gelooft ge dat Gods weg de beste weg is. Wat u dan op aarde ook moge treffen, en hoe het u gaan mag: de onderwerping die geeft rust, dan wordt de roede zelfs gekust.
Zelf door God geleerd en door ervaring gesterkt, zoudt ge allen die tegen den Heere opstaan en tegen Zijn hoog gezag zich verzetten, wel willen toeroepen: »Zoo onderwerpt u dan Gode”. Of zoudt ge zonder smart kunnen aanzien, dat zoo velen den weg des verderfs bewandelen? Zoudt ge, zelf door grondelooze liefde en genade gered, onverschillig kunnen zijn bij het zien en bij de bewustheid dat uw God en Ontfermer zoo miskend en gelasterd wordt? Tranen zouden u uit de oogen springen wellicht, als ge een weldoend vader aan zijn zeer ongehoorzaam kind met smart-gevoel hoordet vragen: kind, kind! heb ik dat aan u verdiend? En als ge dan stilzit en peinst over de vraag, wat menschen, wat booze en Godtergende menschen hebben verdiend, en hoe de Heere hun desniettegenstaande nog dag aan dag met Zijne weldaden overlaadt, wiens hart, zoo daar slechts de vreeze des Heeren in is, zou dan niet bloeden bij het zien, hoe Gods weldaden met ondank, met weerspannigheid worden beantwoord?
En zelfs als ge uw zwaar beproefden broeder of zuster ontmoet, van wie blijkt, dat ze in opstand zijn tegen den Heere, dan zult ge dit verklaarbaar vinden, maar daarom toch niet goedkeuren. En op de vraag, welke gij daartoe uzelven hebt voor te houden: wat kan ik doen voor dien broeder of voor die zuster, die helaas zelf hun smart vergrooten? is het zoo goed en zoo noodzakelijk, steeds te bedenken dat geen schoone woorden, geen groote gaven, maar ’t gebed middelijkerwijs hen brengen kan waar zij wezen moeten. Het gebed om die onderwerpende, zich onvoorwaardelijk aan God overgevende genade, waardoor we in den zwaarsten druk moedig het hoofd opheffen. Achter Jezus, in ’t geloof Hem volgende, die al de Zijnen is voorgegaan, zult ge Gode welgevallig zijn, om eenmaal aan ’t eind uwer vreemdelingschap gekomen, het genadeloon te ontvangen, hetwelk de Heere heeft toegezegd aan allen die Hem gehoorzaam zijn. Onderwerp u, zegt de geneesheer, als een gevaarlijke operatie noodzakelijk is: dat is het eenigste middel om het leven nog te verlengen. Onderwerp u Gode, zegt de Heilige Schrift, en let dan op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Onderwerping aan God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1900

De Wekker | 4 Pagina's