Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankgebed na den Doop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankgebed na den Doop

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een tweetal opmerkingen van den Gereformeerden collega zoude ik nog beantwoorden en wel in de eerste plaats deze: »Maar wat hoor ik, dat men bij u ’t dankgebed nalaat? Ds. van Lingen zou het te Kampen ten minste al eens nagelaten hebben. (?) Indien ja, dan is ulieder bezwaar ook tegen Gereformeerde leer, zoo niet dan zal ik dit niet staande houden«. Onze broeder zij in dezen gerust. De notulen van het jaar 1894 pag. 56 luiden dienaangaande. Art. 18: Op de vraag van Arnhem, het formulier-dankgebed na den doop niet verplichtend te stellen, raadt de voorzitter daarover Fruitier en den catechismus van Curtenius te onderzoeken. Ook Ds. Wessels beveelt zulks aan. De synode besluit, op voorstel van ouderling Renkema, die verplichting niet los te laten.«
Bedriegt mijn geheugen mij niet, dan is door mij in mijn preadvies destijds gezegd, dat het dankgebed volstrekt niet de leer van onderstelde wedergeboorte begunstigt en daarbij gewezen op de juiste verklaring daarvan gegeven in het boekje van Ds. Hulst. Ik lees daar (pag. 71 v.v.): „Het eerste deel, de rechtstreeksche dankzegging, baart menigeen moeite. De drijvers van een eeuwig genadeverbond komen hier in meer dan ééne klem. Zij toch kunnen niet zeggen: »door den Heiligen Geest nu tot lidmaten van Zijnen eeniggeboren Zoon en alzoo tot Gods kinderen aangenomen te zijn«, omdat volgens hen reeds van eeuwigheid, in het besluit datgene is geschied wat hier aan de werkdadigheid des H. Geestes toegekend wordt. Bovendien wordt gezegd, dat die vergeving en aanneming tot kinderen door den H. Doop verzegeld en bekrachtigd wordt. Maar kan dat zonder blozen gezegd worden, waar men belijdt dat velen geroepen en weinigen uitverkoren zijn? Ook komt zulk eene opvatting met geheel het formulier en de gereformeerde doopsbelijdenis niet overeen. Naar ik geloof kunnen de infralapsariërs er beter mede te recht komen. Men vergete niet hoe de doopeling daar ondersteld wordt te staan. Met andere menschen was hij van nature een diep schuldige en verdorvene opstandeling tegen God. Door de goddelijke roepstem bekoord keerde hij weder tot God, hij geeft zich van harte over aan God en is begeerig om zich sacramenteel met Hem te verbinden. Daar hoort hij op nieuw bij den Doop dat God Drieeenig zich verbindt om zijn Vader, Verlosser en Heiligmaker te zijn. Zou het nu veel buiten de orde zijn, als een geloovige doopeling met bewondering zeide: mijn God! ik had U niet gezocht, zoo Gij door Uwen H. Geest mij niet getrokken hadt. Men zegge hiertegen niet, dat velen er in zulk eene stemming niet staan; want het komt hier niet allereerst aan op de stemming des gemoeds, maar op het standpunt, dat men heeft ingenomen.
Doch van uit dit persoonlijk oogpunt zal ons het rechte licht nooit op dit dankgebed vallen. Wij zullen ons daarbij de gemeente moeten denken als gemeenschappelijk het opzendende tot God bij gelegenheid van de volbrachte doopsplechtigheid. Dan is alles in orde. De gemeente dankt God, dat Hij haar en haren kinderen door Christus de vergeving en door den H. Geest de inlijving in Christus en alzoo de aanneming tot Zijne kinderen geschonken heeft en dat deze aanneming op dat oogenblik weer door den Doop verzegeld en bekrachtigd is. Men moet derhalve de dankzegging niet leggen op de lippen van een individu, maar op de lippen van de gemeente Gods, in wier midden de Doop bediend is geworden; evenals het gebed, dat er aan voorafgaat.
Ook het zeggen: »en ons door Uwen H. Geest tot lidmaten van Uwen eeniggeboren Zoon aangenomen hebt, levert geene zwarigheid met het oog op de kinderen. Zij worden niet gezegd door den doop wedergeboren te zijn. Maar uitgaande van de onderstelling, dat niemand zonder wedergeboorte het Koninkrijk Gods zal zien en dat onze kinderen, zoowel als wij zelven, in het verbond van God zijn opgenomen en door den Doop ook aan hen de belofte Gods verzegeld wordt, mogen wij met alle vrijmoedigheid dit getuigen ook met insluiting der kinderen, die van God in het verband zijn opgenomen, al is het dat er nog geen levensteeken en in hen gezien worden. Doch het bezit van het geestelijk leven mag niet de grond zijn, waarop de Doop zou worden bediend. Op de voorafgaande dankzegging volgt de bede, luidende; »Wij bidden U ook« enz.”
Derhalve het eerste gedeelte is de dankzegging der geloovige gemeente. Zij looft God voor de genade aan haar en hare kinderen bewezen; het tweede gedeelte wijst duidelijk aan, dat die dankzegging niet geschied is voor de pas gedoopte kinderen. Voor deze wordt de bede tot God opgezonden.
Wie het anders wil opvatten moet in verband met het gebed voor den Doop, noodzakelijk komen tot een Roomsche stelling. Voor den doop is gebeden: »wij bidden U dat Gij deze kinderen genadig zult aanzien en door Uwen Heiligen Geest Uwen Zoon Jezus Christus inlijven«. Na den doop zou volgens hen worden gedankt, dat nu die kinderen door den Heiligen Geest tot lidmaten aangenomen zijn. Daaruit volgt dus, dat de doop een wederbarende kracht heeft of zooals Dr. Kuyper zegt, dat bij den doop met water door den dienaar, de Heere uit den hemel zelf dat kind doopt met den Heiligen Geest. Een gemakkelijke leer! Welk gedoopte heeft dan nog aan zijne zaligheid te twijfelen?
Onze broeder heeft gelijk, dat door mij te Kampen, en niet alleen daar, inplaats van het dankgebed eene dankzegging uit eigen hart is gedaan. Toch was die wel verschillend in woorden maar niet in inhoud. Die afwijking van de gewoonte heeft haar reden in een afkeer van alle formulier-gebeden. Toen mijne moeder mijne kinderlijke knieën boog, was het haar gedurig zeggen, dat ik zelf moest leeren mijne begeerten aan den Heere bekend te maken. Zij vraagde mij dan, wat ik toch wel wenschte en leerde mij dan dat aan God echt kinderlijk te zeggen. Ik houd er niet van voor God te komen met een van buiten geleerd lesje en veel minder om den Heere wat voor te staan lezen. Die zich aan die formuliergebeden voor Doop en Avondmaal gebonden achten, waarom passen zij dat niet toe op de gebeden voor en na de predikatie? Als de Heere Jezus zegt: »Gij dan bidt aldus«, dan heeft Hij zeker niet bedoeld dat wij altijd alleen het »Onze Vader« hebben te bidden, maar Hij heeft daarin een voorschrift gegeven, hoe wij, in welken geest wij tot den Vader hebben te spreken. Eveneens beschouw ik die formuliergebeden als een voorbeeld, om ons daardoor te leeren. Heb ik hierdoor gezondigd tegen een gestelden regel, is het eene verkeerde opvatting, dan boude men dit ten goede, maar het is van der jeugd aan mij te diep ingeprent om te veranderen. Heb ik soms het »dankgebed« gedaan, dan deed ik dit alleen om te toonen dat ik volstrekt geen bezwaar tegen den inhoud had, doch ik deed het zoo, dat ik gevoelde: »ik heb niet gebeden, niet gedankt«, en daarover eene beschuldigende stem in mijn binnenste vernomen.
Over de tweede opmerking van mijn Gereformeerden collega een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Dankgebed na den Doop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1900

De Wekker | 4 Pagina's