Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Jesuitenorde - II -13

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Jesuitenorde - II -13

Praktijken steunende op beginselen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDSTUK II.

13.

Den volgenden dag, den 9en Juni, liep Gerards over straat en ontmoette een soldaat van de wacht, René genaamd. Van dezen kocht hij een pistool, onder voorwendsel, dat hij dit noodig zou hebben op zijn aanstaande reis naar Frankrijk. Thuis gekomen, probeerde Gerards het direct, maar het voldeed niet aan zijn verwachting, want telkens ketste het, en zulk een wapen kon hij voor zijn doel niet gebruiken. Dus moest hij zien, een ander te krijgen. Weer op straat gekomen, kwam sergeant De la Forest hem tegen, wien hij óók om een vuurwapen vroeg. De la Forest nam hem mede naar de kazerne en verkocht hem een uitstekend pistool van zwaar kaliber, met een hoeveelheid kruit en lood, zeker zonder eenig vermoeden, wat er met zijn wapen zou worden gedaan; want had hij daarop eenig vermoeden gehad, liever had hij den goddeloozen huichelaar neergesabeld.
Dinsdag den 10en Juli 1584 begaf Prins Willem zich aan den arm zijner gade, Louise de Coligny, naar de eetzaal. Het was ongeveer halfeen. Aan de trap, die van ’s prinsen kamer naar de eetzaal leidde, stond een jonge man en vroeg om een paspoort, met zulk een bleek gelaat en bevende stem, dat Louise de Coligny er van ontstelde. Bij het intreden van de eetzaal vroeg ze dan ook met groote bezorgdheid:
„Wat is dat voor een mensch, dat u daar aansprak? Ik heb zelden iemand gezien van zoo terugstootend, ongunstig uiterlijk.”
»Vindt ge dat!” antwoordde vader Willem, »’t is een man, die me eenige diensten bewezen heeft en nu om zijn paspoort vraagt, dat voor hem gereedgemaakt wordt!”
»O, ik weet het niet, maar die man jaagt me angst aan, wees toch voorzichtig!” zei de Prinses.
»Stel u gerust, Louise, de man is mij aanbevolen door Villiers. ’t Is een gevluchte Fransche Hugenoot die brieven naar den heer van Schoonewal moet overbrengen. We hebben niets van hem te vreezen.”
Aan tafel was Oranje zeer opgewekt. Uhlenburch, de burgemeester van Leeuwarden was zijn gast en samen bespraken ze onderscheiden staatkundige en kerkelijke belangen van Friesland, op een toon, zooals vader Willem zich met zijne onderdanen kon onderhouden en hen aan zich kon binden. Even na twee uur stond men van tafel op en wilde Oranje zich naar zijn kamer begeven, om het paspoort van François Guyon te halen. Hij had zijn voet op de eerste trede van de trap gezet, toen Guyon of Gerards, te voorschijn kwam, zijn pistool op zijn weldoener richtte en hem door drie kogels trof.
Ten doode gewond viel de prins in de armen van zijn hofmeester Jhr. J. van Malderé en riep uit: Mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi et de ton pauvre peuple! (Mijn God, mijn God ontferm U over mij en over Uw arme volk!) Door Malderé op de trap neergezet, werd hij met hulp van dadelijk toegeschoten bedienden naar de eetzaal terug gedragen en op een bed neergelegd, waar al zijne betrekkingen zich rondom hem vereenigden. »Hebt gij Uwe ziel wel aan Jezus Christus Uw Zaligmaker aanbevolen? vroeg hem zijne zuster, de gravin van Schwarzenburg.
»Ja” antwoordde Willem met heldere stem, maar dat »Ja” was ook zijn laatste woord. Weldra ontsliep hij in de armen van hen, die hem dierbaar waren. Zijn lichaam werd te Delft in de Nieuwe Kerk begraven en

Zijn ziel, in ’t eeuwig leven
Verwacht den jongsten dag,

want het laatste Ja van den edelen Vorst was geen ijdele klank, het was taal des harten, want waar hij met den Alleroppersten Potentaat der potentaten een vast verbond had gemaakt, daar had hij ook geleerd door genade zich met lijf en ziel den Heere toe te betrouwen. De kogel van den duivelschen Jezuït, die gansch Nederland in zwaren rouw dompelde, ontsloeg Willem van Oranje van rouw en pijn en was het middel in Gods hand, dat een strijder voor de eere Gods en voor het welzijn van Zijne kerk gekroond werd met de eerkroon der overwinning, die de Heere aan al Zijne getrouwen heeft toegezegd.
’t Gelukte den moordenaar door een zijdeur te ontkomen in de gang, die naast ’t prinsen paleis liep. Bijna had hij de vest bereikt, vanwaar hij in de gracht meende te springen, toen hij over een hoop stroo struikelde. Nauwelijks was hij weer opgesprongen, of de dienaars van den prins grepen hem en bonden hem sterk vast. Zijn wapenen had hij reeds van zich geworpen, want niets werd bij hem gevonden dan twee blazen met een pijpje, waarmede hij naar de gracht had willen zwemmen, waar een paard gereed stond, om voor zijn verdere vlucht te dienen.
»Booswicht, die ge zijt!» zeide één van zijn vangers.
»Dat ben Ik niet,» zei Gerards, »ik heb slechts gedaan, wat mijn koning mij bevolen heeft!»
„Welke koning?» hernam de ander.
»Wie anders dan de koning van Spanje, mijn meester!»
Men bracht hem in de conciergerie van het prinsenhof, waar hij een voorloopig verhoor moest doorstaan. Daar stelde hij een bekentenis op, zooals alleen een monster van afschuwelijke dweeperij en doortrapte boosheid haar kan schrijven, zegt zeker schrijver. Geen enkel blijk gaf hij van berouw, integendeel hij toonde groote vreugde en blijdschap en zeide: Gelijk David heb ik Goliath van Gath verslagen! Toen men hem zeide, dat de prins niet dood was, lachte hij en antwoordde: »op een schot met drie vergiftigde kogels moet de dood reeds lang gevolgd zijn!»
Dag aan dag onderging hij met de grootste kalmte de gruwelijkste folteringen, maar geen woord kwam er over zijn lippen, dat Parma deelgenoot geweest was van zijn geheim; steeds riep hij uit: »Ecce homo» (d.i.: zie den mensch!) of ook wel: »Geef mij geduld, o mijn God!» een bewijs, hoeveel dweeperij kan doen lijden.
Eindelijk werd den 14 Juli 1854 zijn vonnis voltrokken. Eerst werd hem de rechterhand, waar mede het noodlottige schot gedaan was, met een gloeiend wafelijzer afgeschroeid, en het vleesch hem op zes plaatsen met gloeiende tangen uitgeknepen. Daarna werd hem de buik opengesneden, het hart hem uit het lijf gerukt en in het aangezicht geworpen. Daarop gaf hij den geest, waarna het lichaam gevierendeeld werd en tot aas van de vogels aan de Haagpoort, Oostpoort, Ketelpoort en Waterslootpoort werd opgehangen.
Zeker veroordeelen we deze wijze van ter dood brengen, maar we moeten niet vergeten; de tijd was wreed en het volk was woedend!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1900

De Wekker | 4 Pagina's

De Jesuitenorde - II -13

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1900

De Wekker | 4 Pagina's