Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een teedere spruit en een vruchtdragende scheut - II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een teedere spruit en een vruchtdragende scheut - II

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en eene scheut uit zijne worstelen zal vrucht voortbrengen«. Jesaja 11:1.

Het woord dezer profetie leert ons, wat God de Heere kan doen. Naar het uiterlijk aanzien geoordeeld, scheen zeker niets onmogelijker dan dit, dat Maria, die erfdochter uit het koninklijk geslacht van David gesproten, maar thans in zulk een diep vernederden staat, zulk een geheel eenige weldaad zou te beurt vallen als waarmede de engel Gabriël haar later in kennis stelt. En wie zou, evenzeer naar het uitwendige geoordeeld, hebben vermoed dat het kindeke later in Bethlehems stal geboren de drager der belofte zou zijn, uit Wien al het door God beloofde heil zou voortkomen. De mensch is zoo geneigd heil te verwachten van hetgeen in zijne oogen groot is. Al de voorspellingen omtrent de komst van den Messias wijzen er echter duidelijk en met nadruk op, dat uit hetgeen klein en gering is in de oogen der menschen, naar Gods wondervollen raad zal voortkomen wat waarlijk groot is. En zoo iets te kunnen opmerken in de Gods regeering, is niet zeldzaam. Neen, een menigte voorbeelden kunnen daartoe als bewijzen worden bijgebracht, dat dit meestal des Heeren weg is en Zijn werk kenmerkt.
Waren niet Gideon en David de geringsten uit huns vaders huis? Waren Jezus’ discipelen, die later als Zijne apostelen optreden, niet van geringe afkomst? En wat heeft de Almachtige door die mannen, als werktuigen in Zijne hand, gedaan? Heeft de wereld zich niet verwonderd, hebben de daden door hen verricht niet alom van zich doen spreken? Is het menschelijke wetenschap of macht ooit kunnen gelukken, het werk Gods in en door hen verricht ongedaan te maken? En als dan naar het woord des Heeren door Jesaja gesproken, deze belofte zal vervuld worden, dat uit de scheut der wortels van een afgehouwen tronk vrucht zal voortkomen, dan zal daarin het antwoord liggen op de vraag, wat God al doen kan. Daarin zullen al de deugden van Zijn heerlijk Wezen worden opgeluisterd, daardoor zal schitteren met ongekenden glans de heerlijkheid Zijner macht, en ’t nakroost van Abraham zal overvloedige stof hebben om zich in den Heere te verblijden.
Met het eten van de vrucht van den verboden boom in het Paradijs stortten Adam en Eva en met hen hun geheele geslacht in het verderf, want door ééne zonde kwam de dood in de wereld. Maar in de vrucht hier beloofd en bedoeld, die uit die scheut zal voortkomen, zal genezing zijn tegen het doodelijk slangengift der zonde. O wonderbare goedheid en ontferming! voor menschen, voor dood- en doemschuldige zondaren wil de Heere vrucht bereiden, vrucht doen komen en die vrucht zal de vrucht Zijner eeuwige en ondoorgrondelijke liefde zijn! Die vrucht zal voorzien in eene behoefte, welke alleen de Heere vervullen kan. En nu zegt bet woord der belofte niet slechts dat God zulks kan doen, maar veel meer dan dit: God zal het doen. Van tijd, plaats en omstandigheden wordt hierbij nog niets gerept. Doch dit is voor het geloof hetzelfde, ’t Is geen menschenkind, maar de Onveranderlijke, de eeuwig Getrouwe, die hier spreekt.
Het aardrijk is om der zonden wil vervloekt. De aarde brengt distelen en doornen voort. Het beste, het uitnemendste wat de aarde voortbrengt, is met bitterheid gemengd. En de mensch verdreven uit het Paradijs, zwerft als balling op aarde, tot de raad des Heeren hier is uitgediend.
Alleen de openbaring Gods in de belofte doet licht verrijzen in de duisternis.

Dat licht mag dan eerst gelijk zijn aan de morgenschemering, op des Heeren tijd zal het in vollen glans worden aanschouwd. Bij het licht der goddelijke belofte leeft het zaad van Abraham. Dat licht biedt troost in droefenis, kracht in zwakheid, het is spijs voor den hongerige en drank voor den dorstige. Gods belofte verlevendigt de hoop, verkwikt het hart, verheldert het uitzicht. God die wonderen doet, zal daarin Zijne almacht toonen, Zijne liefde openbaren, Zijne grootheid doen roemen, want alle geslachten zullen zien het heil van Abrahams God! Daarom is voor het volk Gods, indien het maar op den Heere vertrouwt, geen kwaad te vreezen, want al wordt het geloof beproefd, al zijn de wegen en gedachten des Heeren zooveel hooger dan de onze, en al schijnen menigmaal Gods beloften te zullen falen, te Zijner tijd zal een rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï voortkomen. En als men dan later vragen zal naar het wonder van Bethlehem, dan zal het licht der profetie dat wonder omschrijven met de woorden: „een scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen”.
Niet elke scheut, die uit de aarde opschiet, wordt tot een vruchtdragenden boom. En niet alle vrucht is van dezelfde kwaliteit. De vrucht hier door den profeet bedoeld, is van geheel eenigen oorsprong en van geheel eenige waarde. Het is die vrucht van een wonderboom, door God in Davids huis geplant. Het is eene vrucht, waarvan de diepste oorsprong moet gezocht worden in het hemelsch Kanaän. Die vrucht zal eens als op aarde gerijpt, in het kruis van Golgotha worden aanschouwd. Dat zal een Paulus eens doen roemen in het geloof en doen zeggen: »Het zij verre van mij dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus”. Overal waar in latere tijden de banier des Evangelies zal worden ontrold, waar de blijde boodschap des heils zal worden gehoord, daar zal de vervulling van deze Godsbelofte worden aanschouwd en door het geloof worden genoten. En allen die deelgenooten mogen zijn of worden van deze genade, zullen proeven en smaken dat de Heere goed is. Hij is wonderlijk van raad en machtig in al Zijne daden.
De wortels van een boom zijn bedekt onder de aarde en verborgen voor onze oogen. Zoodra de scheut of het uitspruitsel eener plant zichtbaar wordt boven de aarde, is dit een bewijs dat er reeds te voren iets verborgen was in de aarde. Zoo is het met al het werk Gods, bijzonder in betrekking tot de komst van den Heere Jezus in het vleesch. Wat van eeuwigheid in Gods raad is bepaald, wordt in den tijd openbaar. Alle wegen en middelen zijn daartoe in des Heeren hand tot uitvoering Zijner goddelijke besluiten. De Messias, hier voorgesteld als een rijsje en als een opkomende scheut, wordt onderscheidene malen omschreven met den naam van »Spruit”. Zoo lezen we in hoofdstuk 4 bij dezen zelfden profeet, dat des Heeren »Spruit” zal zijn tot sieraad en tot heerlijkheid. En als we op de laatste bladzijde van het Nieuwe Testament lezen, hoe de verheerlijkte Christus zich aan Johannes op Patmos openbaart, dan hooren we Hem der waarheid getuigenis geven met de woorden: »Ik ben de wortel en het geslacht van David”. Geen wonder dus, als daar sprake is van vrucht welke voortkomen zal uit die Scheut, uit hetgeen eerst zoo klein en gering scheen te zijn, maar voor hen, die des Heeren Woord en belofte verstaan, reden is om groote en heerlijke verwachting te koesteren van de toekomst.
Onder zinrijke beeldspraak roept Jesaja zijnen tijdgenooten toe, dat de Heere „allen volken een vetten maaltijd maken zal.” Jeremia getuigt: „In zijne dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen, en dit zal de naam zijn, waarmede men Hem noemen zal: De Heere Onze Gerechtigheid”. Ezechiël spreekt van een „eenigen Herder en Vorst”, dien de Heere verwekken zal. Micha bemoedigt zijne tijdgenooten met hun in des Heeren Naam aan te kondigen, dat ’hun »Koning« komt, en Maleachi spreekt van de komst van Christus als van de »Zon der Gerechtigheid”, die zal opgaan.
En als dan al de Godsspraken en beloften zullen vervuld worden, — als de volheid der tijden zal zijn aangebroken, — als des Heeren heerlijkheid zal worden aanschouwd, dan zal zich Jakob verheugen en Israël zal blijde zijn. Want de vrucht, welke de scheut uit de wortels van Isaï’s afgehouwen tronk zal voortbrengen, zal van uitgebreiden en rijkgezegenden aard zijn.

Heil dan den volken, die in deze vrucht mogen deelen! Heil der Kerk des Heeren, welke uit het stof zal verhoogd worden! En heil persoonlijk ieder die door Gods genade onder dezen Boom des Levens schaduwe mag vinden en deszelfs heerlijke vrucht mag genieten!
Met dat heil komt de Heere Zijn volk te verblijden, nu nog zulke donkere en zware tijden aanstaande zijn. Door het geloof in Gods beloften worden de weinige getrouwen en oprechten gesterkt. Zij leven in de verwachting dat het door God beloofde heil op des Heeren tijd zal komen, want de Heere die het beloofd heeft, is getrouw. Hij laat niet varen de werken Zijner handen.
Voor het geloof is de belofte Gods genoeg. Is er geen geloof, dan blijft de meest heerlijke Godsopenbaring zonder gewenschte vrucht. Zoo was het weleer, en zoo was het steeds, zoo is het ook nu nog, en zoo zal het onder deze bedeeling blijven. God te gelooven op Zijn Woord, daarmede omschrijven we dat wonderbare geheim, dat voor zoo velen een last is, waar anderen al hun lust en vermaak in vinden. Verwerp des Heeren Woord, acht Gods beloften niet, ga uw eigen weg en zoek uw vermaak en alle levensgenot buiten God, maar wat zal van dat alles het einde zijn? We moeten allen geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, en wat zult ge dan anders kunnen wachten als de bittere vrucht van hetgeen ge in dit leven hebt gezaaid? Zoodra de dagen van druk, van tegenheden, van krankheid en ten laatste het oogenblik van sterven aanbreekt dan zult ge gewaar worden, hoe arm de wereld is, met al wat er in is, aan troost voor uw arme hart. Dan laat ten laatste alles u alleen, dan zinkt eenmaal de laatste grond onder uw voeten weg, en dan zal de vrucht van hetgeen ge steeds gezocht en nagejaagd hebt, zoo uiterst bitter zijn.
Daarom is de weldaad zoo onvergelijkelijk groot, onder de openbaring van het heil des Heeren te mogen leven. Wat al liefde en ontferming, wat al bemoeienissen Gods met zondaren. Daarmede openbaarde zich de Heere onder Zijn zondig en schuldig Israël. Daarmede ging God de Heere voort in later tijden, niet alleen onder Israël, maar ook onder de volken alom Zich te openbaren. Onder die openbaring leeft ook gij, in zooveel later tijden geboren.
Trekt dat heil des Heeren u aan, kent uwe ziel behoefte aan die vrucht, welke reeds door Jesaja zijnen tijdgenooten wordt voorspeld, dan is in die vrucht u de rijkste zegen bereid. Dan is in die Gave Gods u geschonken, alles wat ge tot het leven en de godzaligheid van noode hebt.
Worden ook thans de tijden steeds donkerder, al roept men van alle zijden vrede, vrede en geen gevaar! — de Heere zal gedenken aan het overblijfsel naar de verkiezing der genade, In het licht der historie ziet ge den glans en de heerlijkheid van de beloften des Heeren, die alle vervuld worden op des Heeren Iijd.
De stam van Isaï, ja zijn tronk zelfs kan worden afgehouwen, maar Christus, de boom des levens, groeit en zal vrucht dragen tot in eeuwigheid.
Hoezeer de het ook woedt, en alle vijandelijke machten samenspannen tegen Gods Gezalfde en tegen Zijne gemeente met bloed gekocht, ’t is alles ijdelheid. Christus’ klein kuddeken heeft niet te vreezen, want het is des Vaders welbehagen haar het Koninkrijk te geven. In Hem, die naar Zijne menschelijke natuur als een rijsje is voortgekomen, maar die tevens eenswezens is met den Vader en den H. Geest, van eeuwigheid, in Hem, en in Hem alleen, is de groote verborgenheid der godzaligheid geopenbaard. Voor Israël scheen het licht der belofte en verhelderde de meest donkere toekomst. En zoo schijnt nog voor al het volk van God het licht der goddelijke waarheid, nu nog zooveel heerlijker geopenbaard. Het licht, dat volkomen genoegzaam is om gemoedigd de reis voort te zetten door het land van tranen en geween naar het Vaderland der ruste, waar Christus’ Bruidkerk dan in geheel eenigen zin zal kunnen zeggen, in aansluiting aan Jesaja’s voorzegging: »Ik heb groeten lust in Zijne schaduw, en zit er onder, en Zijne vrucht is mijn gehemelte zoet.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Een teedere spruit en een vruchtdragende scheut - II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1900

De Wekker | 4 Pagina's