Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan een vriend te Ulrum (198)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een vriend te Ulrum (198)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Vriend!

Onze tijd looft de oppervlakkigheid. Het menschdom houdt van hem, die, als de vlinder, beurtelings van de eene bloem naar de andere zweeft. Vasthoudendheid geldt haast als een ondeugd. Standvastige karakters doen zich schaars voor. De „lieve” menschen staan hoog aangeschreven. Ook wie Teel lawaai maakt, waarmee, dat is vrij onverschillig, kan zich in veler gunst verblijden. Een tooi met strikken en linten, met pofmouwen en vogel vederen vindt eene menigte aanhangers. Draag geen eenvoudig, stemmig gewaad: men zou zich in uwe tegenwoordigheid vernederd achten. Op kerkelijk gebied loopt het vrijwel hetzelfde spoor. Niet een degelijk, vruchtdragend gemeentelijk leven trekt aan of is het doel, dat men najaagt. Velen scharen zich bij een kerk, om den godsdienst nog zoo wat bij te houden, om nog eens een preek te hoeren. Vandaar het afkeurenswaardig verschijnsel, dat de leden zich niet binden aan God en Zijn Woord, doch aan den predikant. In menige gemeente zoekt men de gemeenschap der heiligen tevergeefs, wel een hangen aan de slippen van dominé’s jas. Gaat de predikant weg, zoekt hij elders een werkkring, ledig zijn de meeste plaatsen in Gods huis. Wie aan die dominé’svereering niet meedoet, telt gansch niet meer mee. In onzen tijd centraliseert het gemeentelijke leven zich veelal om den leeraar, niet om Christus.
Onze Heiland is het hoofd Zijner gemeente, geen enkele Zijner dienaars. Zeker, een leeraar, die wèl dient, is dubbele eer waardig. Doch zoo één heeft geen behoefte aan priestervergoding, loopt de gemeente ook niet rond om zijn volk wat honing om den mond te smeeren; hij weet, dat hij geroepen is als dienaar des Woords op te treden, niet als een spinnekop, die zijn gemeenteleden in zijn web vangt te eigen bate. O, zeker! wij vinden het heerlijk, indien een predikant de liefde zijner gemeente wegdraagt om zijns werks wil. Maar in het gemeentelijk leven moet blijken, dat de liefde tot Christus nog een anderen uitweg zoekt, dan op den leeraar alleen. Daarin zit de fout in onze dagen. Daaruit kan men verklaren de wijze, waarop het volk zweert bij hetgeen deze of gene verkondigt. Men ziet den persoon aan.
De trage tijdgeest, wuft en oppervlakkig, legt de Schrift niet als toetssteen aan. Met een beetje welbespraaktheid en wat vaardige pen sleept men licht een tros van onbeduidende lieden achter zich aan.
Bij ons mag het alzoo niet zijn. Met mij veroordeelt u zoo’n toestand. Onze kerk eischt een welbewust leven. Onze broeders en zusters moeten de Schrift doorgraven als de mijn, waarin alle schatten van den Christen op te sporen zijn. En alleen die munt roemen wij echt, die het merk der waarheid draagt. Zullen wij dan over de echtheid kunnen oordeelen, wij dienen de Waarheid te kennen. Christus alleen is de Waarheid, zooals Hij Zich in Zijn Woord aan ons openbaart.
Houden wij niet het juiste spoor, hoe licht worden wij omgevoerd met allerlei wind van leer. Wij, Christelijke Gereformeerden, stellen ons tegen vele leeringen der Geref. kerken. Die leeringen dan onder de oogen gezien, ze nauwkeurig onderzocht, ze in hare valschheid ten toon gesteld. Wie ons ter verantwoording roept, moet in ons een geharnast strijder tegenover zich gesteld zien. Vroeger wezen wij u reeds op de hoofdzaken van verschil tusschen ons en de Geref. kerken in alle vooorname stukken, te beginnen met de voorbereidende genade.
Zij leeraren, dat de „voorbereidende genade” die genade Gods is, waardoor Hij den uitverkoren zondaar vóór zijne wedergeboorte bewaakt on leidt en voor hem zorgt; hem doet geboren worden en oproeien onder zulke omstandigheden, als in overeenstemming zijn met het doel zijns nieuwen levens, dat God voorgenomen heeft hem in te planten. Geen bijzondere werking des Heiligen Geestes dus, waardoor de doode zondaar in zijne conscientie aangegrepen wordt en begint om te zien naar redding zijner ziel, maar alléén die voorzienigheid Gods, waardoor Hij in het bijzonder over Zijne uitverkorenen waakt en hen gadeslaat tot op het oogenblik hunner wedergeboorte.
Een aanmerkelijk verschil! De gemeene werking des geestes met de zaligmakende verward. Hoe Comrie zich tegen zulk een opvatting verzet, zagen wij vroeger. Ook Brakel stelt zich er tegen. Hij schrijft: „God roept allen, die onder de bediening zijn, waarschuwende hen voor verderf, en noodigt ze tot zaligheid en toont hun den weg, Jezus Christus. Velen geven gansch geen acht daarop. Anderen hoeren eens, maar gaan weer henen; anderen worden overtuigd en ontvangen gemeene werkingen des Heiligen Geestes; gemeene noem ik ze, omdat beiden, uitverkorenen en onbekeerden, die deelachtig worden; deze zijn gemeene overtuigingen van zijnen ellendigen staat, bevatting en indruk van zaligheid en verdoemenis, schrik voor den toorn Gods, kennis van den Heere Jezus en de verborgenheden des geloofs, hoogachting van den staat der kinderen Gods, een wensch om mede een van die te zijn, opzetten om zich te bekeeren, bidden, lezen van Gods Woord, historisch geloof, zich te voegen bij de godzaligen, de grove besmettingen der wereld te ontvlieden en dergelijke. Deze zaken worden én uitverkorenen én onbekeerden deelachtig, hoewel het gelooflijk is, dat de uitverkorenen, wien deze bewegingen voorbereidingen zijn tot de wedergeboorte, die zaken wel in meerder trap ontvangen; doch ook dan zijn ze dood, en zijn niet nader aan het leven, alsof ze die bewegingen niet hadden; die voorbereidingen zijn geen beginselen van het leven. Velen van deze geroepenen laten het bij eene Felix-vrees, eene Agrippa’s beweging, eene Saulsbekeering en Pharao’s verandering blijven, en keeren wel weder met den hond tot zijn uitbraaksel, en met de gewasschen zeug tot de wenteling in het slijk, en gaan hun ouden gang. Maar in de uitverkorenen blijven de bovengezegde zaken bestendiger, en als zij schijnen geheel weggegaan te zijn, zoo blijft er nog wat smeulen, en zij komen telkens wederom boven, en de aanvallen komen rasser op elkander en gaan dieper en ernstiger; verdoemd te worden doet sommigen de haren te berge rijzen van verschrikking; de zaligheid, vergeving van zonde, verzoening en vrede met God, Gods liefde tot hen, en wederom God te kennen, te vreezen, lief te hebben, te gehoorzamen en te verheerlijken zijn hun zoo beminnelijk, dat ze hunne zielen niet gerust kunnen stellen zonder die; vergeten ze dit eenigen tijd door deze of gene gelegenheid of begeerlijkheden, de zaak blijft evenwel in den grond huns harten, de ernst verdubbelt en dobbelt wederom op, zij bevinden zich van alle zaligheid ontbloot, en zij moeten ze hebben, het kost wat het kost.“
Dat is wat anders dan gewone levensleidingen. Zoo oppervlakkig als de Geref. Kerken de voorbereidende genade opvatten, zoo beteekenisvol en van eeuwige waardij schat Brakel en wij met hem dit gewichtige werk. Zulks behooren wij te onderscheiden om voor een nieuwe vervloeiing gevrijwaard te worden. Dat geeft zalige troost en vastigheid in onzen staat voor de eeuwigheid. Het zij ons beider deel. t.t.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Aan een vriend te Ulrum (198)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1901

De Wekker | 4 Pagina's