Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geest der waarheid en de geest der dwaling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geest der waarheid en de geest der dwaling

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid en den geest der dwaling.” 1 Joh. 4: 6.

Gods kinderen zijn, wat hun goddelijk kindschap betreft, van een zeer hooge afkomst, want wij zijn uit God geboren. Aan die hooge afkomst zijn bijzondere voorrechten verbonden, want al wat uit God geboren is, overwint de wereld. Een stad, een land, een volk te over winnen, zegt veel, maar oneindig veel meer beteekent het, de wereld te overwinnen. Die uit God geboren is, schrijft Johannes, die zondigt niet, maar die bewaart zichzelven, en de booze vat hem niet. Geen wonder dat menschen van zoo hooge geboorte in velerlei opzicht van alle anderen onderscheiden zijn. Deze onderscheiding vinden we in haar kenmerkend karakter in geheel Gods Woord, zoowel in hel Oude als in het Nieuwe Testament, duidelijk aangewezen. Een bijzonder voorbeeld hiervan lezen we in bovenstaande woorden.
De apostel Johannes waarschuwt de geloovigen tegen den leugengeest, want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld, waarom het noodig is de geesten te beproeven of zij uit God zijn. Die belijdt dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God; wie dit niet belijdt, is uit God niet, maar openbaart zich als de geest van den antichrist. Het uit God zijn en het uit de wereld zijn wijst tweeërlei afkomst aan, welke zich op tweeërlei wijs openbaart, want die uit de wereld zijn, spreken uit de wereld en de wereld hoort hen. Deze kennen niet en hooren niet degenen die uit God zijn.
Tegenover den leugengeest die zich reeds in de apostolische eeuw in de verloochening van Christus openbaarde, spreekt Johannes als apostel des Heeren met nadruk en apostolisch gezag uit: Wij zijn uit God. Niet slechts voor zijn eigen persoon, maar ook in betrekking tot zijne mededienaren en medegeloovigen is hij daarvan volkomen bewust. Zij belijden den in het vleesch gekomen Christus als den eenigen en volkomen Zaligmaker, wiens bloed reinigt van alle zonde.
De prediking van Christus in al de heerlijkheid Zijner openbaring trekt aan of stoot af, wordt begeerd of verworpen, geloofd of veracht. En in die tweeërlei openbaring der menschen is kenbaar de geest der waarheid en de geest der dwaling. Die God kent, zegt Johannes, hoort on?. Tusschen kennen en kennen is echter een groot onderscheid. We hebben ongetwijfeld hier nog aan iets anders te denken dan aan een louter natuurlijke Godskennis. Ook historische kennis, eigen aan een historisch geloof, is goed en noodzakelijk, want er is geen oprecht of zaligmakend geloof zonder historisch geloof. Maar historische kennis alleen is niet genoeg om te beantwoorden aan hetgeen de apostel zegt en bedoelt met de woorden:»die hoort ons.” Het kennen door Johannes hier bedoeld is een kennen als een bijzondere weldaad door God aan Zijn volk beloofd. Zoo lezen we in Hosea 2: 19, dat de Heere zegt: »En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult den Heere kennen.” Dit doet ons denken aan een kennen met en door bijzondere verlichting des Heiligen Geestes. Dit deed een Paulus getuigen: „Het is God die in onze harten heeft geschenen om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.”
Als vrachtgevolg van dit werk des Heiligen Geestes bezit derhalve een geloovige iets wat anderen onmogelijk kunnen hebben. Hoe hoog en fijn ook ontwikkeld, nooit kan eenig schepsel met zijn natuurlijk verstand, wetenschap en gaven het zoover brengen. Die verlichtende kennis door den Heiligen Geest gewerkt is tevens eene genietende kennis. Met andere woorden, eene kennis waar allerzaligste genietingen aan verbonden zijn. Dit volgt uit den aard der zaak. Wie in de bewustheid mag leven, uit God te zijn, die zal ook weten wat het zegt, te deelen in de liefde des Vaders, in de liefde des Zoons en in de liefde des Heiligen Geestes. Het geloovig werkzaam zijn met deze weldaad doet alle dingen schade en drek achten bij de uitnemendheid der kennis van Christus. Geen vijand, geen kwaad, van welken aard ook, hebt ge dan te vreezen. Als God in Christus uw genadige Vader is, zal Hg het u, als Zijn kind, in dit leven aan ’t noodige niet laten ontbreken, Uw weg en lot en leven, ’t is alles in Zijne hand. Ook beproevingen en kastijdingen, alles wat u van Zijne hand wedervaart, zal tot uwe zaligheid moeten medewerken. Daarenboven, uwe woestijnreis duurt slechts kort. Hebt ge Gods raad op aarde uitgediend, dan zult ge, als een uit God geborene, in het huis des Vaders worden opgenomen, waar Jezus u plaats heeft bereid.
Wie gevoelt niet dat zulk een kennen van God zich nader kenmerkt door een bijzondere hoogachting en eerbied voor dat oneindig hooge Wezen, zooals ge ook dit bij andere menschen nooit zult aantreffen. De gehoorzaamheid des geloofs is het duidelijkste bewijs van de liefde Gods uitgestort door den Heiligen Geest in de harten der geloovigen.
Daarop ziet Johannes als hij getuigt: »Die God kent, hoort ons.” Gelijk het woord kennen, alzoo kan ook het woord hooren in verschillende beteekenissen voorkomen. In betrekking tot Christus beteekent het dikwerf gehoorzamen. Christus’ schapen hooren Zijne stem, dat is zij hooren die stem met onderscheiding, en zij volgen, gehoorzamen Hem. Hier in onzen tekst kan men het nemen in den gewonen zin. Die God kent, hoort ons, die wil ons hooren in onderscheiding van hen die zich afkeeren van ons.
Dit hooren is hier een onbedriegelijk kenmerk van uit God geboren te zijn. Met recht konden de apostelen des Heeren en die apostelen alleen zoo spreken. Op geheel eenige wijze bedeeld met den Heiligen Geest, had Christus tot hen gezegd: »Die u hoort, die hoort Mij.” Niet het grooter of kleiner getal aanhangers en volgelingen beslist wie uit God geboren is, maar het hooren van het ware, zuivere en onvervalschte woord Gods.
Johannes predikte zichzelven niet. „Hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des Levens,” dat verkondigen wij. (zie hoofdst. 1). Dat is, met andere woorden gezegd, het heil in Christus geopenbaard, de leer der vrije genade, de rechtvaardiging des zondaars voor God, om niet, alleen om en door de verdienste van Christus. Dat is de liefde Gods, in de wereld geopenbaard, door het evangelie gepredikt, door het geloof aangenomen en in deszelfs heerlijke vrucht aldus geopenbaard, dat al wie nu uit God geboren is, ook zijnen broeder liefheeft. De liefde Gods in het hart uitgestort heeft altijd liefde tot den naaste als vrucht. Die God kent, hoort ons, die kan en die wil ons hooren en zal niet gemakkelijk de gelegenheid om te kunnen hooren ongebruikt laten voorbijgaan.
De geloovigen, die God kennen en liefhebben, hebben ook Zijn Woord en Zijne instellingen lief. Gelijk zij die niet uit God, maar uit de wereld zijn, hun vermaak zoeken in de wereld, buiten God, zoo heeft de uit God geborene zijn grootsten lust en vermaak in den dienst des Heeren. Eén ure in Gods huis is hun beter dan duizend elders. Zij zijn liever een dorpelwachter in het huis des Heeren dan dat ze zouden verkeeren in de tenten der goddeloozen. De behoefte aan, de begeerte naar, het zich verlustigen in den dienst des Heeren wijst duidelijk aan, dat ge behoort tot hen die uit God geboren zijn. Van nature toch is de mensch een vijand van God en een hater van zijn naaste. Daarom zegt Johannes: „Die uit God niet ie, hoort ons niet.” Voor een oogenblik, ja, zou men zich kunnen scharen onder hen die van hooger afkomst zijn, maar het duurt niet lang. Men houdt het niet vol. Er is een innerlijke tegenstand waarvoor men vroeger of later bezwijkt. ’t Is dan ook hetzelfde, wat daartoe als aanleiding dient. Daarin wordt de arme mensch die God niet kent, daardoor wordt de geest der dwaling kenbaar. De leugen is met de waarheid niet te vereenigen. Of die dwaling nu meer of minder ernstig is naar het oordeel der menschen, doet niets ter zake, de geest der dwaling en de geest der waarheid zijn door God geteekend en onderscheiden.
Den duivel is het hetzelfde of hij den mensch geheel zonder waarheid of met een halve waarheid naar de hel trekt. Als de vader der leugenen, weet hij zeer goed, dat een halve waarheid een heele leugen is, want de waarheid tot zaligheid geopenbaard is één geheel, daarvan kan niets gemist. Wie bijna een Christen wordt, gelijk koning Agrippa, die wordt het nooit. Wie, op menschelijke wijs gesproken, bijna zalig wordt, gaat gewis en zeker voor eeuwig verloren. Vandaar dat allen die God kennen, in den waren zin van het woord, de waarheid wel koopen, maar niet verkoopen. En al is het dat de waarheid hun gedurig harde dingen zegt, toch zeggen ze nooit, gelijk de ongeloovige Joden van den Heere Jezus zeiden: »Deze waarheid is hard, wie kan ze hooren?» Integendeel, een uit God geborene heeft de waarheid lief, die ijvert voor de waarheid, die kan de waarheid verdragen, die is at keerig zelfs van alle valsche vleierij.
Zoo staan dan de geest der waarheid en de geest der dwaling in des Heeren Woord duidelijk en scherp tegenover elkander geteekend. Aan deze onfeilbare uitspraak des goddelijken Woords getoetst, behoeven we er niet naar te raden, onder wie de meerderheid moet worden gedacht, bij hen die door den geest der waarheid, of bij hen die door den geest der dwaling zich laten leiden. Zonder nog te rekenen met de millioenen Heidenen, Joden en Mohammedanen, blijkt reeds onder hen die onder den algemeenen naam van Christenen worden geteld, welk een overgroote menigte de allerduidelijkste bewijzen levert, niet uit God, maar wel uit de wereld te zijn. Daarom spreken zij uit de wereld en de wereld hoort hen. En nu gaat de wereld voorbij en hare begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid.
Groot en genadig is de onderscheiding der geloovigen in dezen. Groot, want met zulk eene afkomst is geen andere te vergelijken. Wat is de waarde van alle aardsche schatten, van aardsche grootheid, roem en eer, in vergelijking van hetgeen met die weinige woorden wordt uitgedrukt: »Wij zijn uit God”? Nooit kan naar waarde worden geroemd Gods vrijmachtige genade daarin verheerlijkt. Daaraan toch dankt ieder geloovige deze weldaad, ’t Is vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Eer iets van u begon te leven, was alles in Gods boek geschreven. Leeft die bewustheid in u, deelgenoot te zijn van deze onschatbare weldaad, dan hebt ge rijke stof om u te verblijden in den God van uw heil. Laten zij die den leugen gelooven en door den geest der dwaling zich laten leiden, u dan wellicht bespotten, beklagen, verachten, miskennen, bedenk dat dit slechts tijdelijk is. Die u nu op deze wijs bejegenen, zullen later u benijden. Met de dwaze maagden uit de bekende gelijkenis des Heeren zullen zij eens kloppen en zoeken binnen gelaten te worden, maar zij zullen eeuwig buiten gesloten worden. Die zich afkeeren van de waarheid, Gods Verbond schenden, Zijn Woord verzaken, Christus verwerpen, zij zullen het rechtvaardig oordeel Gods niet ontvlieden. Wie daarentegen Jezus’ stem hoort. Hem als den goeden Herder volgt en gehoorzaamt, zal eens komen waar Hij is.
Die uit God is, hoort ons. Wie hoort naar de waarschuwing en vermaning des Heeren, wie hoort naar de leer der zaligheid, waar deze naar de meening des Heiligen Geestes wordt verkondigd, die hoort ook naar de beloften en toezeggingen door den Heere gedaan voor allen die in gehoorzaamheid des Woords wenschen te leven. Dan hoort ge niet omdat deze of gene dienaar het zegt, dan bouwt ge uwe hoop niet op den mensch die stof is, maar gij hoort naar God zelven. En omdat gij Hem kent, dien gij als uw God en Ontfermer hoort, kunt ge u zoo veilig daarop verlaten voor tijd en eeuwigheid. Menschen kunnen u niet redden. Menschen laten ten laatste u alleen staan. Maai de Heere verlaat de Zijnen in der eeuwigheid niet.
Als ge dan ook maar naar de stem des Heeren uws Gods hoort, zult ge wel over uzelven en over anderen, maar nooit over God hebben te klagen. Hg die Zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven tot eene verzoening voor uwe zonden, zal, naar Zijne belofte, u leiden naar Zijnen raad en daarna opnemen in heerlijkheid. Die God kennen, in den goeden zin van het woord, hebben voor de toekomst niet te vreezen. Alleen voor hen die Hem niet kennen, zal het vreeselijk zijn te vallen in de handen van den levenden God. Satan gaat voort, onder Gods toelating, om de volken te verleiden. Overal spant de Booze zijne netten. Dat zij die uit God zijn, dan wandelen als kinderen des lichts, met voorzichtigheid en bedachtzaamheid. De ure der verzoeking zal komen over de geheele aarde. Zalig zij die ’t woord des Heeren met lijdzaamheid mogen bewaren. De kroon des levens is den getrouwen beloofd!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1901

De Wekker | 4 Pagina's

De geest der waarheid en de geest der dwaling

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1901

De Wekker | 4 Pagina's