Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pleisteren met looze kalk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pleisteren met looze kalk

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hunne profeten nu pleisteren hen met looze kalk; ziende ijdelheid en hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzoo zegt de Heere Heere! en de Heere heeft niet gesproken.” Ezechiël 22 : 28.

Allergewichtigst en moeielijk was de taak waartoe Ezechiël door den Heere geroepen werd, om tegen valsche profeten en leugenstoffeerders in een tijd van algemeenen afval als een getrouw getuige van den levenden God op te treden en de geweldige oordeelen Gods zijnen tijdgenooten aan te kondigen. Wat de naam Ezechiël beteekent (de Heere sterkt) zien we echter op kennelijke wijze in dezen profeet des Heeren bevestigd. God had des profeten aangezicht en voorhoofd stijf gemaakt. »Uw voorhoofd, zegt de Heere, heb Ik gemaakt als een diamant, harder dan eene rots: vrees hen niet, en ontzet u niet voor hunne aangezichten, omdat zij een wederspannig huis zijn“. Als de Simson onder de profeten treedt Ezechiël op, en voorspelt in den naam des Heeren het kwaad dat het volk zal treffen, want God zal hun weg op hun hoofd geven. Dat zou de vrucht zijn van het pleisteren met looze kalk, de vrucht van het luisteren naar hunne leugen-profeten.
De spreekwijze »pleisteren met looze kalk» is breeder omschreven in hoofdst. 13 :10, 11. Daar lezen we dat God van de dwaze profeten zegt: »Daarom, ja daarom, dat zij mijn volk verleiden, zeggende: vrede! daar geen vrede is, en dat de één eenen leemen wand bouwt, en ziet, de anderen denzelven pleisteren met looze kalk; zeg tot degenen, die met looze kalk pleisteren, dat hij omvallen zal; er zal een overstelpende plasregen zijn; en gij o groote hagelsteenen! zult vallen, en een groote stormwind zal hem splijten».
Dergelijke spreekwijzen zijn ontleend aan bouwlieden die muren om huizen of steden maken om die te versterken, ten einde deze tot veilige verblijfplaatsen te doen dienen. Pleisteren met looze kalk is derhalve hier een zinnebeeldige voorstelling van eene profetie, welke gunstige beloften voordraagt en waarop het volk zich zoo gerust verlaat als iemand zich in een huis door den wand of muur veilig rekent. Looze kalk is een zoodanig mengsel, dat den schijn heeft van kalk, maar het inderdaad niet is. Het pleisteren met looze kalk en het bouwen van een leemen wand is nauw aan elkaar verwant. De ééne valsche profeet verdichtte eene gunstige voorzegging en anderen wisten het volk door allerlei bedriegelijke kunstgrepen wijs te maken dat zij er zich veilig op konden verlaten.
Dat een leemen wand met looze kalk gepleisterd, in tijden van plasregen, hagelsteenen en stormwind niet lang stand kan houden, is duidelijk. En evenmin zouden de valsche profeten hun gezag behouden als de verwoestende onheilen kwamen. Daarom zond de Heere Zijnen dienaar Ezechiël om tot deze bedriegers te zeggen dat hunne bedriegerijen aan den dag zouden komen en dat hunne leugens zouden openbaar worden. De leemen wand welken zij bouwden zou omvallen en het pleisteren met looze kalk zou den toets niet doorstaan. Nog hoort men wel eens onder Christenen spreken van pleisteren met looze kalk, als men spreekt over het werk van leeraars, door Paulus bedriegelijke arbeiders genoemd, menschen die hun heilig ambt gebruiken om hun medemenschen, in plaats van ernstig te waarschuwen, veeleer te vleien; menschen die het kwade goed en het goede kwaad heeten.
Toen de Chaldeën als een geweldige storm en als groote hagelsteenen in het Joodsche land hunne verwoestingen hebben aangericht, is het woord des Heeren vervuld: de leemen wand met looze kalk is omgevallen. De verwachting der goddeloozen vergaat.

Pleisteren met looze kalk is nog steeds het werk van allen die, onder welken naam of in welke kwaliteit dan ook, het kwaad zoeken te bemantelen, de zonde vergoelijken, de heiligheid van Gods wet verdonkeren, en zelf verblind voor eigen ellende en vervreemd van de ware kennisse Gods, anderen een oorzaak van dwaling en verderf zijn. Dit geschiedt op velerlei wijze en onder allerlei vorm. Allereerst door afwijking van de leer der waarheid die naar de godzaligheid is. Talloos vele zijn de dwalingen en ketterijen die als het zaad van onkruid steeds met kwistige hand worden uitgestrooid. Met woord en pen wordt onophoudelijk door een menigte woordvoerders onder het volk de leugen verspreid en de waarheid, gelijk deze in de Heilige Schrift wordt voorgesteld, bestreden. Alle oude ketterijen van Arianen, Pelagianen, Arminianen, Socinianen, enz. enz. leven steeds voort, gewijzigd en gepolijst door de kunst der nieuwere weten schappen, en begunstigd door de nieuwere wijsbegeerte, waardoor alles een vorm verkrijgt zoo aantrekkelijk mogelijk. Daar komt bij de praktijk door duizenden gevolgd, die er op uit zijn, zooals men dat noemt, om van het leven (van de wereld) te genieten.
De één door groote geleerdheid, de ander door de handigheid der praktijk, tracht het volk al verder en verder van God en van Zijn heilig Woord los te maken. Politieke en maatschappelijke toestanden, verwarring op kerkelijk gebied, een opvoeding buiten en zonder God, straffeloos dulden van vloeken, lasteren, dronkenschap en allerlei zedeloosheid, alles werkt het kwaad in de hand.
Toen de godsdienst der rede heerschte, onderhield men in kerken en scholen de menschen met allerlei zedelessen. Sinds de woorden Calvinisme en Gereformeerd meer op den voorgrond zijn getreden, zijn velen als in den slaap van doode rechtzinnigheid ingedommeld. En zonder het goede te willen miskennen dat de Heere nog genadiglijk verleent, is het desniettemin een onrustbarend verschijnsel, dat de menschen bij duizendtallen in ons land worden geteld, die nog schoone woorden gebruiken of nog naar schoone woorden hooren zonder te verstaan dat met looze kalk wordt gepleisterd. En wie telt de menigte van onsterfelijke zielen, die nooit anders hooren en niet anders weten dan wat als algemeene genade, algemeene verzoening en algemeene wedergeboorte steeds voorgedragen wordt? Uit kracht van ’s menschen zondige en aan God vijandige natuur is het ieder eigen met dit verderfelijk werk, pleisteren met looze kalk, zich bezig te houden. Ieder mensch heeft een weg die hem recht schijnt. Ieder denkt zoo gaarne het beste van zichzelven. Ieder draagt een zekere hoop in zich om, hetzij dan een ware of een valsche hoop. Toch zal ieders werk eens beproefd wórden. Geen enkele leemen wand zal stand houden als de plasregen, de hagel en de stormwind der beproeving komt. Alleen wie als een levende steen is gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is, die zal blijven als alle gepleister met looze kalk als kaf voor den wind zal wegstuiven.
Is niet, naar des Heeren Woord, de wedergeboorte voor ieder kind van Adam persoonlijk noodzakelijk? Leert de Heere Christus niet dat zonder wedergeboorte niemand het Koninkrijk Gods zien zal? En is van de wedergeboorte de vrucht, namelijk een godzalige wandel, wel af te denken? Aan de vrucht wordt immers de boom gekend ? Zegt de Heere niet in Zijn Woord zoo duidelijk en zoo ernstig mogelijk, dat de weg ten leven een nauwe weg is, en dat er slechts weinigen op dien weg wandelen? En wat dan te denken van die zoo algemeene voorstelling juist van het tegenovergestelde: wat is dit anders dan pleisteren met looze kalk ?De Heilige Schrift eert dat de mensch van nature dood is door de zonden en misdaden, en dat alleen de gerechtigheid van Christus onze gerechtigheid voor God kan zijn. Te gelooven dat uwe zonden zijn vergeven, dat ge deel hebt aan Christus en aan al Zijne weldaden, zonder te weten hoe en waarom, is een ijdel geloof. Te hopen op het eeuwige leven als ge niet weet op welken grond, is uzelven pleisteren met looze kalk. God is rechtvaardig en kan van Zijn recht geen afstand doen. Gods waarheid is onveranderlijk. De leer der waarheid is niet als de kleeding van den mensch aan de mode onderworpen, als men nu eens deze en dan weer gene toepassing van dezelfde waarheid zou kunnen en mogen maken. Menschen zijn veranderlijk, maar God is onveranderlijk.

Pleisteren met looze kalk is het heilloos werk van menschen die er op uit zijn om als een visch onder het net door te zwemmen. Gelukkig evenwel, dat de handhaving van de waarheid Geds niet afhankelijk is van menschen. God zal Zijn waarheid nimmer krenken of door menschen laten krenken. Hiervan volkomen bewust is ieder die deelt in de verlichting des Heiligen Geestes, afkeerig van alles wat krenking der waarheid is. Pleisteren met looze kalk, het spreken van zachte dingen, het vleien der menigte moge den verblinden zondaar behagen, bij de oprechten is goedwilligheid om des Heeren Woord te hooren. Deze willen niet anders, zij kunnen en begeeren niet anders, naardien zij weten en verstaan: het geldt hierbij Gods eer en hun eigen zaligheid. De waarlijk hongerig gemaakte zielen naar Christus’ gerechtigheid nemen geen steenen aan voor brood, noch laten zich in slaap wiegen door hen die ijdelheid zien en leugen voorzeggen, al doen zij dit met den naam Heere Heere! op hunne lippen.
In hoofdstuk 34 lezen we het wee dat de Heere uitspreekt over de herders Israëls die zichzelve in plaats van de hun toever-trouwde schapen weiden. Mijne schapen, zegt de Heere, zal Ik van hunne hand eischen. »Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het verbrokene zal Ik verbinden, maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen”, zegt de Heere. Aan tollenaren en zondaren predikt Christus het evangelie Zijns Koninkrijks. Naar den diepst gezonkens strekt de Heere Zijne reddende hand uit, terwijl over farizeën en schriftgeleerden een zevenvoudig wee wordt uitgesproken. Hoe ontzettend zal de toekomst zijn voor allen die met looze kalk pleisterend de oorzaak zijn van anderer verderf. Gruwelijk noemen we een zoogenaamde utiliteitsprediking, die er op uit is, menschen te behagen en den lof der groote menigte in te oogsten. Eenvoudige maar door God geleerde zielen hebben dit wel eens omschreven met te zeggen: »men neemt de scherpe kanten af van de waarheid.” Gods Woord is het zwaard des Geestes, maar als men tracht dat zwaard van zijn scherpte te berooven, dan kan er geen kracht van uitgaan.
De meest getrouwe -leeraars en voorgangers zijn er diep van doordrongen dat zij nooit naar eisch kunnen arbeiden in het vermanen en in ’t aandringen op de noodzakelijkheid der waarachtige bekeering. Met een Paulus moet de uitnemendste nog zeggen: »Heere! wie is tot deze dingen bekwaam ?” Of een »ontdekkende” prediking nu al door velen veracht en geschuwd wordt, en door anderen al genoemd wordt achterlijk en onwetenschappelijk te zijn en geen rekening te houden met de eischen des tijds, God de Heere wil dat we in de eerste plaats rekening zullen houden met de eeuwigheid.Die pleistert met looze kalk, verliest den ernst, het gewichtvolle en de ontzaglijke verantwoordelijkheid voor de eeuwigheid uit het oog. Wie zal de waarde beschrijven van ééne ziel? Wie zijn geld verliest, die verliest veel. Wie zijn naam verliest, die verliest meer, want een goede naam is beter dan goede olie. Maar wie zijne ziel verliest, die verliest alles, voor eeuwig, onherstelbaar, onherroepelijk. Er zal na dezen tijd geen tijd meer zijn.
De gedachte hieraan mag ieder die optreedt in de wereld om anderen voor te gaan en te onderwijzen in de dingen van Gods Koninkrijk, wel doen beven. En wat de Heere hier in Zijn heilig Woord leert, moest ieder wel leiden tot ernstig en nauwkeurig zelfonderzoek. De beschuldiging van uw geweten in het stervensuur, dat ga met looze kalk hebt gepleisterd, of dat ge dit heilloos werk van anderen hebt goedgekeurd, u daarop hebt verlaten, zal zoo onbeschrijfelijk pijnlijk en vreeselijk zijn. De eeuwige liefde en barmhartigheid Gods in Christus tot redding van verlorenen geopenbaard, moet aan allen worden gepredikt, maar nooit zóó, dat het daarbij hetzelfde zou zijn hoe men leeft. En evenmin op eene wijze alsof de mensch zelf dia gunst zich zou kunnen waardig maken. Dan eerst zal de vrije genade Gods schitteren in al haar glans en heerlijkheid, en dan. eerst zal God drieëenig worden grootgemaakt en verheerlijkt, als in plaats van te pleisteren met looze kalk, de zondaar, aangemerkt in zijn verbondshoofd Adam, in de diepte zijner ellende, in de volstrektheid zijner onmacht in de zekerheid zijner verantwoordelijkheid en doemwaardigheid voorgesteld, en Christus als de eenige verdienende oorzaak van alle zaligheid wordt aangeprezen als de eenige, volkomene en algenoegzame Zaligmaker.
En waar een land on volk, als Israël ten tijde van Ezechiël, ontrouw aan God zonde met zoude ver meerdert, Gods wetten en inzettingen met voeten treedt, en alzoo zichzelven rijp maakt tegen den dag der slachting, zal het wee van den almachtigen, heiligen en rechtvaardigen God de ontrouwen, hen die met looze kalk pleisteren, treffen. Komen eenmaal de lang gedreigde en geduchte oordeelen des Heeren, dan zal de Heere, ten dage der wolke en der donkerheid, naar Zijne schapen vragen Den ellendigen en nooddruftigen zal Hij tot een Toevlucht zijn, en om Zijns Naams, Om Zijns Verbonds wil zal de Heere Zijn erfdeel gedenken, helpen en troosten, het volk dat op Zijnen Naam hoopt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Pleisteren met looze kalk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1901

De Wekker | 4 Pagina's