Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De verborgene en de geopenbaarde dingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verborgene en de geopenbaarde dingen

11 minuten leestijd

„De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer »wet”. Deut. 29 : 29.

Wat hebben de oogen veel gezien en de ooren veel gehoord van den man, die aan het einde van zijn veelbewogen leven gekomen, in eene plechtige volksvergadering deze woerden uitspreekt. Mozes herinnert aan Israël de geschiedenis met hen doorleefd, de teekenen en wonderen waarmede de Heere in hun midden Zich heeft geopenbaard, Gods wonderbare verlossing uit de harde dienstbaarheid van Egypte, des Heeren wonder volle leiding en trouwe zorg gedurende al de jas en van omzwerven in de woestijn. Zegen en vloek houdt. Mozes het volk voor, ’t verbond wordt met den Heere vernieuwd, de stam men Israëls zullen gezegend worden, en zoo zal Mozes, de leidsman zijns volks, de wetgever van Israël, de middelaar des Ouden Verbond, scheiden van zijn volk gelijk een vader van zijnen kinderen scheidt. Veel heeft de Heere aan Israël, veel, ja zeer veel heeft Jehovah aan Zijnen dienaar geopenbaard, en nooit is er eenig mensch geweest, die gelijk Mozes met God sprak gelijk een man met zijnen vriend. Israëls toekomst is aan Mozes geopenbaard. Het land der belofte, ofschoon zijne voeten dat niet zullen betreden, heeft hij toch uit de verte aanschouwd. Hij weet dat God dit land, als een land vloeiende van melk en honig, aan Abraham en zijn zaad beloofd, dit volk zal geven. Zelfs eeuwen ver mag het zienersoog van Mozes blikken in de toekomst, want hij weet. God zal eenmaal Zijn volk een Profeet verwekken, een Profeet die de beloofde Verlosser zijn zal. Ook de bede eenmaal voor het aangezicht des Heeren uitgesproken : „ Heere, toon mij Uwe heerlijkheid”, is verhoord. En toch moet Mozes, moet Israël en moeten ook wij het weten, dat de verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God, maar de geopenbaarde Voor ons en onze kinderen.
IJdel en te vergeefs is het als de mensch tracht in te dringen in de verborgenheden Gods. IJdel al het pogen zoo op praktische als op theoretische wijze om den sluier te willen oplichten waarachter die verborgenheden schuilen. God is groot en wij begrijpen Hem niet. Zijn wezen, Zijn werken, de adem Zijner Godsregeering zijn voor den mensch niet te doorgronden. Wat heeft men daar al tijd aan besteed, kracht aan beproefd, moeite toe gedaan, en welke vreeselijke resultaten heeft dit alles opgeleverd. En had men nu uit al die treurige voorbeelden welke daarvan te noemen zijn, maar voor altijd geleerd, had men maar voor goed daarvan afgezien. Maar helaas! Nog altijd gaat het menschelijk vernuft, gaat een ongeloovige wetenschap met dit heilloos werk voort. De ijdele wijsbegeerte kan niet rusten, wil alle vraagstukken oplossen, zonder zich te laten waarschuwen en terug te deinzen voor deze uitspraak der goddelijke waarheid, dat de verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God. Bij de verklaring der Heilige Schrift, bij de bespreking van de voornaamste geloofstukken onzer Christelijke belijdenis, bij de overdenking der Godsregeering doet dit het groote onderscheid openbaar worden tusschen menschen en menschen. Te meer omdat we eiken dag bij vernieuwing, als het aan opmerkzaamheid ons niet ontbreekt, aan de waarheid worden herinnerd van hetgeen thans zoovele eeuwen geleden eens door Mozes den man Gods is uitgesproken in het land van Moab. Da waarheid hierin geleerd, is voor ieder mensch van ’t grootste belang. Die waarheid te kannen, haar te eerbiedigen, is zoo volstrekt noodzakelijk, zoo leerrijk, zoo troostvol.
God is wonderlijk in al Zijn weg en werk. Ondoorgrondelijk zijn Zijne oordeelen, onnaspeurlijk Zijne wegen. Zijn raad zal bestaan. Zijn besluit kan niemand keeren. Zijn welbehagen zal de Heere volbrengen. Al wat we in den tijd zien gebeuren, is niet anders dan de uitvoering van Gods raad. Tot zelfs over de kleinste en geringste dingen gaat Gods bestuur en regeering. De haren van uw hoofd zijn geteld, de plaats uwer woning en het getal der dagen welke gij zult leven op aarde, is door God bepaald. Menschen spreken van toeval, als zij zich zien geplaatst voor omstandigheden en gebeurtenissen die zij niet kunnen oplossen, waar zij geen verband in kunnen vinden, maar voor God bestaat geen toeval. Toch kunt ge onmogelijk, met al de scherpzinnigheid van uw verstand, met al de kracht uwer wetenschap, Gods regeering doorgronden. Wij menschen denken, overleggen en oordeelen als menschen, maar oneindig daarboven verheven is de Heere onze God. Vragen kan de mensch tot moede wordens toe, zonder dat eenig schepsel vermag op één van die vragen te antwoorden. God geeft geen rekenschap van Zijne daden. Al vraagt de mensch in betrekking tot de verborgene dingen duizendmaal: waarom aldus en niet alzoo ? altijd zal het zijn en blijven: „wij zien het, maar doorgronden ’t niet”. Alleen het geloof dat God een almachtig, vrijmachtig, heilig, rechtvaardig en volstrekt souverein Wezen is, leert eerbiedig zwijgen, aanbidden en berusten in Zijn heiligen en goddelijken wil. Zonder dit geloof is er geen ware rust, geen vrede, geen stilzijn. Dan herhaalt zich in uw binnenste gedurig dat vreeselijk en pijnlijk »waarom?” zonder dat ge daardoor tot lafenis en verkwikking komt. Alleen de onderwerping geeft rust; dan wordt de roede zelfs gekust. Men heeft gevraagd en vraagt nog; waarom toch de zonde in de wereld? waarom toch de ééne mensch wel en de ander niet uitverkoren ? waarom Jakob wei en Ezau niet door God liefgehad ? waarom moesten veertig eeuwen verloopen alvorens de paradijsbelofte in vervulling trad? waarom . . .? —maar neen, waartoe meer In duizendvoudige vormen klinkt dat »waarom?” nog steeds ons in de ooren. Als daar een „onmisbare” vader of zorgende en liefhebbende moeder aan hun talrijk kroost worden ontrukt, of als de Heere in Zijn aanbiddelijke vrijmacht menschen die zoo nuttig zijn, in de kracht van hun leven wegneemt, of andere van Zijne kinderen met zeer zware en onophoudelijke tegenheden bezoekt, dan ligt dat »waarom?” zoo voor de hand. Is men dan van nabij in dergelijke zaken betrokken, kan men daardoor beter dan anderen van nabij de ellende en de smart welke doorleefd worden, aanschouwen, ach dan is het wel verklaar baar, maar toch nooit verschoonbaar, als het schepsel tegenover zijn Schepper vraagt: »waarom ?” Gelukkig wie in plaats van aldus te vragen en te denken, mag bidden: Heere! maak Gij mij gewillig en bereid om U te volgen en te gehoorzamen. Maak mij stil en onderworpen en leer mg door de genade des Heiligen Geestes bidden: niet mijn wil, maar Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde. Dan is er troost en verkwikking voor de ziel die gelooft. Dan kan een Job in zijn groot verlies en bittere smart nog uitroepen: »De Heere hoeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd”. De verborgene dingen, welke bijzonder bet ekking hebben op hetgeen men gewoonlijk in de godgeleerdheid noemt Gods verborgen wil, moeten intusschen wel onderscheiden worden van hetgeen in de Heilige Schrift genoemd wordt „de verborgenheid des Heeren”, waarvan getuigd wordt dat zij is voor degenen die Hem vreezen. Dat zijn verborgen heden die niet buiten, maar door en overeenkomstig Gods geopenbaarden wil, worden gekend door de verlichting des Heiligen Geestes. Historische kennis van God en Goddelijke dingen kan den mensch doen redeneeren en philosopheeren, maar alleen geloofskennis, zaligmakende kennis, doet genieten. Wat de natuurlijke mensch onmogelijk kan begrijpen, waar men tegen aanziet zonder er te kunnen doorzien, dat is het heilgeheim dat God aan Zijne gunstgenooten doet verstaan. Zoo kan van vele dingen worden gezegd dat zij den wijzen en verstandigen dezer wereld verborgen, maar Gods kinderen geopenbaard zijn. Wat zag het oog des geloofs van een Simeon onuitsprekelijk veel in het kindeke Jezus, toen hij met dat kindeke in zijne armen God loofde in den tempel. Wat zag de Kananeesche vrouw en anderen met haar veel in den Heere Jezus, toen zij al worstelende in den geloove overwon, terwijl anderen stonden als voor een onoplosbaar raadsel, bij de vraag wie toch die Jezus van Nazareth mocht zijn. Daar tuurt de wereld zich blind op, dat dost het ongeloof spotten en verachten omdat men niet weet, niet kent noch verstaat het heil dat in de gemeenschap met God, de zaligheid welke in Zijnen dienst gesmaakt wordt. Zoo vele en zulke heerlijke dingen zijn er, waarvan gezegd kan worden dat zij behooren niet tot de verborgene, maar tot de geopenbaarde dingen, waaromtrent de groote meerderheid der menschen niet de minste belangstelling betoont. Luide roept Mozes het uit voor de ooren van gansch Israël: „de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet”. Maar als dat Israël Gods wet vergeet en verwerpt, als men naar de inzettingen en de rechten van Jakobs God niet vraagt, en als de Heere om hunner zonden wil hen zal wegvoeren in den vreemde, hen zal slaan gelijk Hij Sodom en Gomorra heeft geslagen, en alle volken dan zullen vragen: waarom heeft de Heere aan dit land alzoo gedaan, wat is de ontsteking van dezen grooten toorn? — dan zal men zeggen: omdat zij het verbond des Heeren, des Gods hunner vaderen, hebben verlaten, dat Hij met hen gemaakt had.
Het ongeloof in Gods beloften, de ongehoorzaamheid aan de geboden Gods hebben vele oorzaken, vela voorwendsels. Alleen de wijsheid die uit God is, leert verstaan wat de Schrift zegt: „God heeft den mensch recht gemaakt, maar zij hebben vele Tonden gezocht”. De heillooze zucht om de kennis van het geopenbaarde buiten de grenzen van het geopenbaarde uit te breiden, heeft wat menigmaal de gemeente des Heeren in een zee van jammer gestort. Wat al groote dwalingen, wat al jammerlijke verdeeldheden, grootendeels te danken aan die onheilige strafbare onbescheidenheid, welke de verborgene dingen niet laten kan voor den Heere onzen God. Gods wegen en gedachten zijn zoo oneindig veel hooger dan die van de kinderen der menschen. Daarom is zoo ernstig het woord der apostolische vermaning, om zijn verstand gevangen te houden onder de gehoorzaamheid des Woords.
Hoe vreeselijk en treurig is het om te zien, dat zoovelen hooghartig ter zijde stellen de geopenbaarde dingen om zich vruchteloos af te matten op de verborgene. Veel meer dan men oppervlakkig beschouwd zou vermoeden, wordt dit niet slechts bij geleerden, maar ook onder de ongeleerden en eenvoudigen gevonden. Zoo weinigen vragen met ernst: waartoe dienen de door God ons geopenbaarde dingen ? Vandaar zoo weinig ernst met en bij het onderzoeken van Gods Woord. Toch vergete niemand, dat allen die in het licht der bijzondere Godsopenbaring deelen, daarin zulk een groote weldaad bezitten, maar ook zulk een groote verantwoordelijkheid. Die den wil des Heeren geweten hebben en dien wil hebben kunnen weten, maar niet gedaan hebben, zullen met dubbele slagen geslagen worden. Christus heeft als de Gezalfde des Vader, als de allerhoogste Profeet en Leeraar, den verborgen wil en raad van God tot onze verlossing volkomen geopenbaard. Het heilig en rechtvaardig vonnis van God over het geheele geslacht van Adam is duidelijk en beslist: zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Maar ook de weg tot behoud, de eenige en algenoegzame Zaligmaker en Verlosser van zondaren, wordt in de Heilige Schrift ons voorgesteld in Zijne bereidwilligheid, trouw en algenoegzaamheid, op zulk eene wijze, dat van ’s menschen zijde geen enkele verontschuldiging kan worden ingebracht. Daaruit moet het dan ook worden verklaard, dat Gods kinderen, door den Heere geleerd en onderwezen, aan de geopenbaarde dingen volkomen genoeg hebben, dat het geopenbaarde Woord Gods hun zoo dierbaar is, dat zij met één der heiligen uit de oudheid van dat woord getuigen: »Heere I Uw woord, ofschoon ik alles mis, is mij een licht om ’t donker op te klaren”.
Veel is en blijft in dit leven voor ons denkend verstand verborgen. Johannes schrijft: „kinderkens! het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar wij weten, dat als Hij (nl. Christus) zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is”. De wetenschap des geloofs is genoeg om getroost te leven en te sterven. En God, die niet liegen kan, zal de belofte aan Zijn volk gedaan bevestigen tot in eeuwigheid. Hij zal geven het einde en de verwachting van allen die Hem vreezen en liefhebben. Zalig zijn ze, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's

De verborgene en de geopenbaarde dingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's