Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het onderwijs in dienende liefde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het onderwijs in dienende liefde

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uwe voeten gewasschen heb, zoo zijt gij ook schuldig, elkanders voeten te wasschen.Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat, gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet.” Joh. 13 : 14, 15.

Als een geheel eenig voorbeeld van dienende liefde, beschrijft Johannes de gelegenheid waarbij en de wijze waarop Jezus de voeten Zijner discipelen heeft gewasschen. Het laatste Pascha is gehouden, en Jezus wetende dat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heenging, stond op van het Avondmaal en leide Zijne kleederen af, en nemende eenen linnen doek, omgordde Zichzelven. Daarna goot Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wasschen en af te drogen met den linnen doek waarmede Hij omgord was. Zoo deelt de heilige schrijver in alle eenvoudigheid de geschiedenis mede, zooals de zaak der voetwassching een aanvang nam. De Heere en Meester treedt derhalve als dienaar op, om Zijne jongeren door dit aanschouwelijk onderwijs te doen verstaan wat het zegt: »Ik ben in ’t midden van u als één die dient.”
Nog maar even te voren had een allerongelukkigste vraag de discipelen nog bez g gehouden, de vraag nl. wie hunner toch wel de meeste zou zijn. Het was de eerste maal niet, dat dergelijke vragen onder hen het onderwerp der bespreking waren. En dat zelfs nu, in zulke heilige oogenblıkken en onder zulke bijzondere omstandıgheden, zoo iets nog mogelijk was, doet ons zien hoe het gif der oude slang ook hun in de aderen gedrongen was. Met het oog op deze openbaring der discipelen wordt te ernstiger het heilrijk en veelbeteekenend onderwijs, dat de Heere hun in de voetwassching geeft. Ook Petrus’ verzet, dat tot Petrus’ verootmoediging moet leiden, geeft Jezus aanleiding om te zeggen: „Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan.” Een voorbeeld heeft de Heere en Meester Zijnen discipelen gegeven. Een voorbeeld niet alleen voor deze, maar ook voor discipelen van alle tijden en van alle plaatsen. Een voorbeeld zoo zeer eenvoudig, maar zoo bijzonder leerrijk; een voorbeeld zoo zeer vernederend, maar ook zoo diep beschamend; een voorbeeld dat de uitnemendste lrefde doet aanschouwen en een bijzonder licht werpt op het naderend lijden en sterven van den Heere Jezus.
De wijze waarop de zaak der voetwasschicg zich toedraagt, en waardoor de Heeren Zijnen discipelen bij wijze van aanschouwelijk onderwijs een voorbeeld geeft, is hoogst eenvoudig, maar moest, zou men zoo zeggen, toch bij allen aanstonds den indruk hebben gegeven, dat de Heere daarmede iets bijzonders te zeggen had. Had een dienaar dit werk namens zijnen meester of heer verricht, dan ware het iets anders geweest, maar dat nu juist de Heere en Meester zelf optreedt om het werk eens dienstknechts te verrichten, was, gelijk een Petrus meende, en gelijk menigeen met hem zou geoordeeld hebben, minder gepast. De gedachten des Heeren zijn echter anders en hooger dan de gedachten der menschen. Evenals van Jezus’ prediking, die ook uiterst eenvoudig was, geldt ook van het onderwijs hier door dit voorbeeld gegeven, dat het bijzonder leerrijk is.
Het onderwijs door Jezus hier door dit voorbeeld gegeven, dient om te leeren hetgeen voor ieder mensch, voor ieder discipel des Heeren het allermoeielijkste en tevens een der noodzakelijkste dingen is om te leeren. Dienende liefde — het is zoo spoedig genoemd, het is zoo eenvoudig en verstaanbaar wat daardoor wordt bedoeld. Maar of we dit at weten en verstaan, de vraag is: wie heeft aanvankelijk door Gods genade geleerd dit in praktijk te brengen? Het te weten hoe het zijn moet, is goed, maar niet genoeg. Duizenden menschen weten dat zij wedergeboren moeten worden, zullen ze ingaan in het Koninkrijk Gods, zonder ooit ware behoefte en ernstige begeerte omtrent deze weldaad te openbaren. Dienende liefde niet slechts van den mindere tegenover zijn meerdere, maar ook, als we eens zoo spreken mogen, van den meerdere tegenover zijn mindere. Geen les is moeielijker te leeren dan deze. Geen ding is nuttiger en noodzakelijker voor den dienaar des Heeren en voor ieder oprecht discipel, dan het voorbeeld te volgen, door den Meester zelven gegeven. Niets ontmoet in de wereld meer en grooter tegenstand dan het werk Gods, dan de prediking van het evangelie. Van den Pinksterdag af, toen de Heilige Geest is uitgestort, zien we dit in de geschiedenis tot op den huldigen dag. En wat maakte de Apostelen meer geschıkt en bekwaam tot de taak waarıoe de Heere hen geroepen had, dan vervuld en doordrongen te zijn met die liefde welke een Paulus zeggen deed: de liefde van Christus dringt ons? Dıe liefde doet bezwaren overwinnen, moeıelijkheden trotseeren, smaad en vernedering verdragen, die liefde leert — en dat is het grootste van alles — zichzelven overwinnen. De ware liefde zoekt zichzelve niet, maar de eer des Heeren en het heil van den naaste. Die liefde, welke niet slechts in een vorm bestaat, maar dienende liefde is in den waren zin des woords, vraagt niet: wat wil ik? of wat wil een ander? maar: wat wil en wat zegt de Heere ?
Op de vraag: wat doet de Heere ? ligt het antwoord hier voor de hand : de Heiland doet het zeer vernederende werk eens dienstknechts. Die vernedering wordt al grooter naarmate men de hoogheid van den Persoon in aanmerking neemt, die hier de voeten Zijner discipelen heeft gewasschen. Was dit een gewoon mensch, hoe hoog dan ook geplaatst, tegenover zijne medemenschen, was dit een aardsch vorst tegenover zijne onderdanen, het zou zeer zeker treffend en opvallend zijn. Doch oneindig grooter is hier de tegenstelling tusschen Christus den Heere en Zijne discipelen, die, gelijk andere kinderen van Adam, arme zondaren zijn. Dit goed ingedacht, doet u in den geest met aanbidding en verwondering staren op Hem die Zich daar nederbuigt om het werk eens dienstknechts aan Zijne discipelen te volbrengen. Dat doet u blikken in een onpeilbare diepte, in den grondeloozen oceaan Zijner eeuwige liefde. Hij die de Meeste van allen is, wordt hier de minste. Hij die mede de Schepper is van ’t heelal, treedt hier op in zijne dienstknechtsgestalte, om voor alle volgende eeuwen in dit biijvend en onvergankelijk voorbeeld Zijner dienende liefde in het licht te stellen, waartoe Hij in de wereld gekomen was: niet om gediend te worden maar om te dienen en om Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen.
Hoe diep beschamend is dit onderwijs des Heeren voor allen die, gelijk een Petrus eerst, meenen dat deze wijze van handelen en optreden niet goed is. Zoo menig geval doet zich voor in het leven, waarvan de menschen zeggen en oordeelen dat deze of gene zaak niet kan — waarom niet ? omdat er te veel zelfverloochening toe vereischt wordt. Tot het beoefenen van dienende liefde staat den mensch niets meer in den weg dan hij zelf. Vraagt ge een ander, die deed wat u, naar ge meent, onmogelijk zou zijn: „Hoe kondt gij dit of dat doen?” dan antwoordt de in en door genade geoefende discipel en discipelin des Heeren: „dat heeft mijn Heere en Meester mij geleerd.” Wie in ’t oog van anderen veel, zeer veel gedaan heeft, zal bij vragen als deze: »Wat deed de Heere voor mij en wat deed ik voor Hem ?” niet anders dan met beschaamdheid des aangezichts en in verootmoediging des harten moeten erkennen: uit mijzelven deed ik helaas niets; wat ik deed, deed ik door de genade Gods, zoodat niet mij, maar Gode daarvoor alleen de eer toekomt. Door ijdele zelfverheffing wordt zooveel bedorven. Door niet geleerd te hebben het onderwijs hier door den Heere Jezus gegeven, ging er middelijkerwijs gesproken veel verloren dat, anders bearbeid, had kunnen behouden worden. Om breuken te heelen, om wonden te genezen, om verwijdering te voorkomen, komt het maar steeds op dit ééne, op dienende liefde aan. Mag in de gemeente des Heeren, mag onder broeders en zusters de een den ander uitnemender achten dan zichzelven, dan heerschst de genade, dan openbaart zich de geest van Christus, dan kan er met zegen en vrucht worden gebouwd en gearbeid. Leeft daarentegen de vraag in het hart: Wie onzer zou toch de meeste zijn? dan is dit eene oorzaak van eindelooze twist, verdeeldheid en duizenderlei ellende. Van die kwaal kan alleen de Heere genezen. Daartoe is noodig ware Godskennis en zelfkennis. Met een splinter in eigen oog kan men spoedig spreken van een balk in het oog van den naaste. Eigen licht is valsch licht. Goddelijk licht doet den mensch zichzelven kennen ge ijk hij waarlijk is.
In de voetwassching van Jezus’ discipelen treedt de liefde op in een profetisch en symbolisch karakter. Daarom is noodig wel te bedenken dat deze gebeurtenis plaats had niet bij het begin, maar aan het einde van het openbare leven des Heeren. Zij had plaats zoo dicht bij Gethsemané en bij Golgotha. Het had plaats, waar de Heere Zijne afscheidsredenen tot Zijne discipelen gaat houden en Zijn vreeselijk lijden en sterven nabij is. Met het oog daarop werpt de voetwassching een bijzonder licht op de dingen welke aanstaande zijn. Dienende liefde — zoo mag het opschrift wel heeten boven de geschiedenis van Jezus’ lijden en sterven geplaatst. Dienende liefde is het, welke den Heere straks tegen Zijne jongeren in den hof zeggen doet: »Indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen heengaan.” Die liefde tot de Zijnen zal Hem in Zijn bangen zielestrijd doen bidden : „Vader! niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.” Dienende liefde doet Gods Zoon het kruis verdragen en de schande verachten. Die liefde doet Hem sterven aan het vloekhout.
In die twee woorden: dienende liefde ligt het antwoord op meer dan duizend vragen. In die dienende liefde heeft ook Judas Iskarioth gedeeld. Ontzettende gedachte! Niet slechts Johannes, Petrus, Jakobus en anderen, ook Judas zijn door Jezus de voeten gewasschen. Eerst eenige oogenblikken later, toen hij de door Jezus ingedoopte bete had genomen, heeft Judas zich verwijderd. De dienende liefde des Heeren had helaas zijn steenen hart niet gebroken. En hoe velen, die met verachting spreken van Judas den verrader, zijn in dit opzicht aan hem gelijk, dat ook hun hart nog nimmer tot verootmoediging kwam bij en onder zoovele blijken van de liefde des Heeren ook jegens hen betoond. Of is het geen dienende liefde, waarmede het evangelie der genade in Christus’ naam tot zondaren komt? Is het geen dienende liefde, als de Heere verzekert en belooft: Wie tot Mij komt, zal Ik niet uitwerpen? Juist de aard en de grootheid dier liefde en grondelooze ontferming doet den zondaar, door de genade des Heiligen Geestes ontdekt, in verootmoediging voor God erkennen: Heere! ik ben geringer dan dit alles! Geen ontzettender ontwaken in den dag der opstanding is denkbaar dan geen deel te hebben aan den Zaligmaker, maar wel onder het licht des evangelies geleefd en in de liefelijke noodiging des evangelies gedeeld te hebben, doch zonder acht gegeven te hebben op die groote zaligheid. De wet van Sinaï kan den zondaar voor een oogenblik doen sidderen en beven, maar als de liefde van Christus het hart niet doet breken, zal elk ander middel daartoe aangewend ijdel en te vergeefs zijn.
Daarom zegt het zooveel, als de Heere zegt: „Gelijkerwijs Ik u gedaan heb, doet ook gijlieden alzoo.” Dit geldt allereerst voor Jezus’ discipelen, die eerlang als Zijne apostelen geroepen zullen worden om het vischnet van het Evangelie in die groote wereldzee uit te werpen. Dat geldt bijzonder alle dienaren des Heeren, die als ambtsdragers, in welk ambt ook geroepen, medearbeiders Gods zijn. En dit geldt ten laatste alle discipelen en discipelinnen des Heeren zonder onderscheid, want alleen in dienende liefde werkzaam zijnde, kunt ge den Heere welbehagelijk zijn. Vrage niemand: waarin, hoe of op wat wijze? De gelegenheid staat daartoe voor ieder open. Wel is het grootelijks ondersche den. Gaven, gelegenheden, alles is onderscheiden. Het oprecht geloof kenmerkt zich hierdoor als een werkzaam geloof. Dat geloof verspreidt een aangename geur, evenals de nardus waarmede Maria den Heere gezalfd heeft. Die zijn broeder en zijn zuster dient door de liefde, naar het voorbeeld des Heeren, die dient den Heere. Daardoor wordt de Heere verheerlijkt, het heil van den naaste bevorderd, de vijand, die gaarne een kwaad gerucht verspreidt, ontwapend, en voor eigen hart en leven geeft het een aangenamen en zaligen vrede te genieten. Gelijk nalatigheid en verkeerdheid, niet zelden smartelijk berouw en leedwezen doet doorleven, zoo is de arbeid in dienende liefde verricht voor den Heere en Zijn dienst, gelijk aan genoten spijs, welke een aangenamen nasmaak geeft. Het leven is ernstig, de tijd om te arbeiden ons gegeven duurt slechts kort, en het voorbeeld door den Heere en Meester aan allen gegeven is van wijd uitgestrekte betekenis. En op de vraag: wat is het antwoord dat de werkelijkheid van het leven hierop geeft, past het woord des Heeren: „Wien veel vergeven is, die heeft veel lief.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Het onderwijs in dienende liefde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1902

De Wekker | 4 Pagina's