Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het oprechte geloof (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het oprechte geloof (VII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben onze lezers de vorige maal gezien hoe groot de dwaling is der Neo-Gereformeerden die daar spreken van „genade in den wortel” en leeren dat de Heilige Geest buiten het Woord Gods om, de kiem des geloofs of der wedergeboorte in de harten der uitverkorenen legt, en deze geloofskiem blijft sluimeren totdat door de inwendige roeping het geloofsvermogen wordt opgewekt en door vruchten des geloofs zich in de bekeering openbaart, thans willen wij met een enkel woord nog aantoonen, hoe geheel strijdig die dwaalleer is met het woord des Heeren.
Nog herinneren wij aan het slot van het voorgaande artikel, waarin wij schreven dat de Heilige Geest wel in kleine kinderen die nog niet tot gebruik der rede waren gekomen de hebbelijkheid des geloofs werkt zonder de prediking des Woords in den weg des Verbonds; doch dan zal zoodra het kind eenigzins tot redegebruik is gekomen, het geloof in daden des geloofs gezien worden en niet blijven sluimeren, zoodat zulk een begenadigd kind al spoedig zich onderscheiden zal van de anderen. Wie hier meer van lezen wil verwijzen wij naar het schoone werkje van den godvruchtigen Wilhelmus Eversdijk, in zijn Eerw. leven predikant te Rotterdam, getiteld: „Des Heeren lof, verkondigd uit den mond der kinderen,” waarin vele voorbeelden gegeven worden van kinderen en jeugdigen van jaren „in wie God al jong het wonderwerk der wedergeboorte gestort heeft, welke ook van hetzelve in hun leven en vroeg sterven zeer overtuigende en genoegzame blijken hebben gegeven, gelijk overvloedig in het lezen van dit boekje zal bevonden worden,” De schrijver van dat boekje zegt er o. a. dit van: „Het is wonderlijk als men het ziet van jonge kinderen, wanneer die al vroeg aanrakingen Gods krijgen, wanneer men in dezelve bespeurt overtuiging van hunne zonden, van de ijdelheid der kinderlijke spelen, en wanneer men zulke kinderkens die pas spreken kunnen, vragen hoort doen aangaande de goddelijke dingen en gevallen des gemoeds, zoodat het blijkt dat ze beginnen kennis te krijgen aan God, aan de vreeze des Heeren, aan de liefde tot Zijn volk en afkeer van de wereld en de zonden der jonkheid.” Diegenen onzer lezers, die bekend zijn met het werkje van den godzaligen, reeds ontslapen leeraar Ds. H. H. Middel, waarin de leidingen Gods met hem gehouden, worden medegedeeld, zullen daarin ook wel gevonden hebben, hoe het door den H. Geest gewerkt geloof in dien jeugdigen Johannes, al was dat kind nauwelijks drie jaren oud, zich reeds heerlijk naar buiten openbaarde, al was het ook op kinderlijke wijze. Neen, het geloof der uitverkorenen Gods is geen dood geloof en het ligt dus niet jaren sluimerend ter neer, om eerst later door een „tweede genade” opgewekt te worden. Dr. Kuyper zegt zelfs in „E Voto Dordraceno” pag. 343: „Eeuwen lang, eer ge het aanzijn ontvingt, heeft Hij den Middelaar ter uwer rechtvaardig-making opgewekt uit de dooden. En ook, zonder dat gij er aanvankelijk iets van merktet, heeft Hij de kiem des eeuwigen levens in uwe ziel gedragen. Dat alles deed Hij zonder u, buiten u om, in u, maar buiten uw weten,” Dr. K. wil hiermede niet alleen zeggen dat zij, in wier harte het zaligmakend geloof werd geplant, op dat oogenblik waarin God hen uit den dood tot het leven bracht, niet bewust waren van het zaligmakend werk dat in hun hart plaats greep, maar ook, en dit nu ontkennen wij, dat er later door beu niets van gemerkt werd, zoodat zij in wier hart de geloofskiem is geplant, daarvan niets weten, geheel geen omzetting zijn gewaar geworden en nog altijd als de oude, van God vervreemde zondaars daarheen leven. Later echter, zoo zegt Dr. K. in datzelfde werk pag. 344, „begint God ons menschelijk bewustzijn zoo te bewerken, dat ons oog voor Zijn genadewerk opengaat; dat wij het zien, er van vreugde bij in de handen klappen (N.B.) en het van harte geloovende, nu zalig in Zijn ondoorgrondelijke ontfermingen zijn.” Zoolang nu de uitverkorene onbewust die geloofskiem omdraagt, ligt dus volgens die dwaalleer dit geloofsvermogen (evenals de graankorrel in eene steengroeve) jarenlang in de diepte van ons steenen hart werkeloos verborgen, zonder dat men er iets van bespeurt en een ander het bemerkt. — Geheel anders is de eenvoudige leer van Gods getuigenis, waarin telkens het Woord wordt voorgesteld als het middel, waardoor de Heilige Geest het geloof en de wedergeboorte werkt. Jeremia noemt dat Woord een vuur en vergelijkt het bij een hamer, die steenrotsen te morzel slaat, en een Apostel des Heeren stelt het voor als een scherp, tweesnijdend zwaard dat doorgaat lot in de verdeeling der ziel. Het wordt genoemd eene kracht Gods tot zaligheid. Niet dat het Woord op zichzelf het oprecht geloof werkt, maar de Heilige Geest gebruikt het daartoe als middel tot vermorzeling van het steenen hart. Het is dus wel een scherp zwaard, maar een zwaard des Geestes, dat den zondaar tot in zijn innerlijk wezen treft, als Gods Geest het gebruikt.
De Apostel Paulus schrijft dan ook in Rom. 10 van het geloof; het „geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods”, en door dat geloof verslaan we dan ook het beginsel des geloofs, de wedergeboorte in engeren zin, gelijk bij Lydia de H. Geest de prediking van Paulus gebruikte om haar harte te openen. Dat oprechte geloof nu, door den H. Geest gewerkt door middelvan Gods Woord, moeten wij bezitten. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen, en zonder hetzelve zijn wij, hoeveel verstandelijke kennis der waarheid wij ook bezitten, nog dood in zonden en misdaden. Mocht hetgeen wij in eenige stukken schreven over het oprechte geloof nog bijdragen onder den zegen des Heeren tot meerdere kennis van de waarheid die naar de godzaligheid is en bovenal tot uitbreiding van Gods koninkrijk! De tijden die wij beleven zijn ernstig, de waarheid struikelt op de straten, er is zooveel schijn zonder wezen, en velen meenen een oprecht geloof te bezitten waarover zij van vreugde in de handen klappen, terwijl veeleer het oprechte geloof zich openbaart in eene droefheid naar God, die eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid werkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Het oprechte geloof (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1902

De Wekker | 4 Pagina's