Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weg en de gedachten Gods hooger dan die van de kinderen der menschen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weg en de gedachten Gods hooger dan die van de kinderen der menschen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uwe wegen zijn niet Mijne wegen, spreekt de Heere. „Want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten”. Jes. 55:8, 9.

De mensch ziet aan wat voor oogen is, maar bezit niet het vermogen om te zien wat binnen in den mensch is. Dit vermag God alleen. Hij ziet het harte aan, weet alles wat in den mensch is, en verstaat zelfs van verre onze gedachten. Al de dwaasheid en verkeerdheid, in ons doen niet slechts, maar ook van ons denken en oordeelen, is Gode bekend. En wie kan naar waarheid en met volkomenheid beschrijven al de vleeschelijke voorstellingen, welke de mensch gedurig zich maakt en denkt van God en goddelijke dingen! Bij goddelijk licht moet zelfs de beste en de uitnemendste van Gods kinderen nog gedurig daarover klagen en zichzelven beschuldigen. God is groot en kan door ons nietige stervelingen niet begrepen worden. En toch wil men gedurig God begrijpen. Men wil Zijne regeering doorgronden en al Gods daden rechtvaardigen voor ons verstand. Men zoekt naar oorzaken van het eene, men vraagt naar de verklaring van het andere, en al spreekt de mond het niet uit, het ligt in ons binnenste toch zoo voor de hand, telkens te willen vragen: Heere! waarom toch aldus en alzoo? Als er rechtvaardigen zijn wien het gaat naar het werk der goddeloozen, en als er goddeloozen zijn wien het gaat naar het werk der rechtvaardigen; als ge zoo vurig en zoo ernstig bidt, en naar het schijnt, zonder verhoord te worden; als ge meent zoo met kracht u er op toegelegd te hebben om des Heeren gunst te mogen genieten; als ge zoo vast er op gerekend hebt, dat ge in des Heeren wegen wandelende, nu ook niet anders dan heil zoudt genieten, en ge ondervindt in plaats daarvan, dat ge steeds zwaarder kruis moet torsen, steeds moeielijker pad moet bewandelen—ach, wat kan er dan veel, zeer veel in den mensch omgaan. Wat al genade is er noodig om het altijd en in alles met God eens te zijn, om zich stil, kinderlijk, ootmoedig en geloovig den Heere toe te vertrouwen voor den tijd en voor de eeuwigheid. Het kan zoo wezen, dat ge als de aartsvader Jakob, onder het leed en de moeite van dit tijdelijk leven gebogen, zucht of uitroept:,, alle deze dingen zijn tegen mij”. Daar komt bij, dat deze en dergelijke gedachten zoo licht gevoed en versterkt worden, en zoo werkt dan de arme mensch zich al dieper en dieper in ellende.
Niet het licht van uw verstand, niet de wijsheid van menschen, maar alleen het licht der goddelijke waarheid kan het duistere tot licht maken.
Gods wegen en gedachten zijn niet aan de onze gelijk. Zou het niet dwaas zijn, als iemand zijne handen ophief, met de gedachte, alzoo de wolken te kunnen aangrijpen? En wat zoudt ge zeggen van iemand die met ladders omhoog zocht te komen, met de meening alzoo de sterren als lantaarnen te kunnen aanvatten!
Hoe ontzaglijk hoog is de lucht- en wolkenhemel, en welk een onmetelijke afstand is er tusschen de aarde onder onze voeten en de sterren boven onze hoofden. En om nu maar eenig begrip ons te geven van het verschil tusschen Gods wegen en gedachten en de onze, wijst de Heere, door den mond Zijns profeten, op den afstand die er is tusschen de hemelen en de aarde en zegt dan: alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen en Mijne gedachten dan ulieder gedachten. De wegen en gedachten Gods zijn heilig, terwijl die der menschen onheilig zijn. God is waarachtig en rechtvaardig, en de mensch daarentegen is leugenachtig. In zijn natuurstaat aangemerkt, is er geen goed in hem. Vandaar dat hetgeen wij denken dat voor ons goed en nuttig zou zijn, van achteren niet zelden blijkt het tegenovergestelde te zijn. En omgekeerd, wat wij denken dat tot ons nadeel moet strekken, dat doet de Heere voor Zijne gunstgenooten ten zegen gedijen. Velen zoeken den Heere maar vinden Hem niet, omdat zij God niet zoeken in den weg der bekeering. Daarom gaat aan ons tekstwoord vooraf: „De goddelooze verlate zijnen weg en de ongerechtige man zijne gedachten, en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij Zich zijner ontfermen.”
Menschen die zalig willen worden en denken te worden met behoud van hun zondig leven, met vasthouden aan de ongerechtigheid, mogen denken dat God aan een mensch gelijk is, die niet alles ziet en niet alles weet, maar zij zullen bitter teleurgesteld uitkomen. De verwachting van den huichelaar zal als een huis der spinnekoppen vergaan. Koning Saul meende met gespaard vee uit den oorlog met de Amalekieten God te vereeren, maar de Heilige Israëls was met zulk een offer niet gediend. Gehoorzaamheid is beter dan offerande. Menschen kan men bedriegen en misleiden, maar God niet.
Gods ontfermingen zijn veel en ondoorgrondelijk, doch men bedenke wel, dat God Zich wel over den zondaar ontfermt, maar nooit de zonde verschoont. God, die heilig is, kan de zonde niet ontzien. Dat zou in strijd zijn met de natuur van Zijn Wezen. De Heere kan Zichzelven niet verloochenen.
Wat naar het oordeel van menschen zegen schijnt te zijn, is daarom nog geen zegen. En evenmin is het een straf, wat menschen voor straf aanzien. Wie God op Zijn Woord gelooft, zal anders denken en oordeelen. ’t Is immers de belofte des Heeren, dat God alle dingen zal doen medewerken ten goede, dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Wat is de gewijde geschiedenis rijk aan voorbeelden en bewijzen, welke de waarheid hier geleerd bevestigen. „Gods wegen en gedachten oneindig hooger dan de onze”, dat zou het opschrift wel kunnen zijn boven schier elke bladzijde der Heilige Schrift! Oud of Nieuw Testament, wat ge ook opslaat, overal zien we deze diepe Godsgedachte uitgewerkt en aanschouwelijk voorgesteld.
Denk aan Abraham die bidt dat Ismaël voor Gods aangezicht mocht leven, terwijl niet Ismaël maar een Izak het zaad der belofte zou zijn. Denk aan Jakob, die meende, dat alles hem tegen was, juist toen God op weg was om den kleinzoon van den vader aller geloovigen de grootste blijdschap te bereiden. Jozefs broeders hadden kwaad tegen hem gedacht, en moest onder de bijzondere leiding der goddelijke voorzienigheid niet wondervol van achteren blijken, dat God dit ten goede had gedacht? Het zoontje van Amram en Jochebed moest wel niet sterven gelijk zoo vele andere kinderen der Israëlieten, maar dat kind moest toch door de ouders worden afgestaan en overgeleverd aan een heidensche prinses. Maar wat zegt de uitkomst? Mozes moest op bijzondere wijze worden bekwaamd en toegerust tot de geheel eenige taak waartoe God hem als den Middelaar des Ouden Verbonds had verkozen. Van zulke voorbeelden is de geschiedenis vol. Paulus had driemaal den Heere gebeden om verlost te worden van den engel des Satans die hem met vuistslagen sloeg. Maar in plaats van dien scherpen doorn in het vleesch weg te nemen, zegt de Heere tot Zijnen dienaar: „Mijne genade is u genoeg, want Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht.” En, om niet meer te noemen, waarin is ooit duidelijker gebleken dat Gods wegen en gedachten hooger zijn dan de onze, dan in den weg en in de wijze waardoor en waarop de mensch, die door de zonde zich des eeuwigen oordeels heeft waardig gemaakt, met God, die een heilig en rechtvaardig Wezen is, kan verzoend en bevredigd worden!
Hierover denkend en peinzend, moet ieder Adamskind, die deze dingen door Gods genade mag verstaan, uitroepen: „als ik dit wonder vatten wil, staat mijn verstand met eerbied stil!” In dat geheim zijn zelfs Gods heilige engelen begeerig om in te zien. En toen der tijden volheid aanbrak, Gods raad en eeuwig besluit werd geopenbaard en Gods beloften in vervulling kwamen, hebben bij Christus’ geboorte een menigte des hemelschen heirlegers gejubeld van het welbehagen Gods. Welbehagen in menschen. Welbehagen om verlorenen te redden, om goddeloozen en vloekwaardigen te zaligen. En later hoort ge de geloovigen bij monde van een Paulus juichend roemen en Godverheerlijkend door ’t geloof getuigen: wij zijn nu geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods. Dat was de vrucht van de komst van Gods Zoon op aarde. Dat was de vrucht van Jezus’ lijden en sterven. Dit is de vrucht van Zijne oneindige Middelaars verdienste. En overal waar het evangelie der genade wordt gepredikt naar den Geest van Christus, daar wordt aan ellendigen en nooddruftigen in ’s Heeren Naam, op Zijn last en bevel gepredikt, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Geen zondaar, door God uit genade gered, die niet erkent en roemt de vrije en souvereine genade Gods.
Geen vraagstuk zoo groot en zoo diep, geen ding zoo onmogelijk aan onze zijde, voor een zondaar die ontdekt en met zichzelven wordt bekend gemaakt, als de vraag: hoe zal ik ontkomen aan het eeuwig verderf, hoe zal ik ellendige kunnen zalig worden? Geen wijsgeer ter wereld, geen vernuft of verstand van menschen of engelen kan ooit oplossen, wat God de Heere zelf in Zijne ondoorgrondelijke liefde heeft opgelost. „Gelooft in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden,” ziedaar het geheim, de wetenschap der heiligen, dat de kinderen dezer wereld met al hun wetenschap en verstand niet verstaan, maar dat den kinderen Gods is geopenbaard. Hoe kan dat? zegt de één; hoe kom ik er toe? vraagt een ander; en het juiste antwoord op al dergelijke vragen ligt begrepen in de woorden: „Mijn wegen zijn hooger dan uwe wegen en Mijne gedachten dan ulieder gedachten.” Wonderlijk is God van raad en machtig is de Heere in daden. Hij spreekt en het is er. Hier, in dit leven, kent ook Gods kind nog maar ten deele, maar als die kennis eens volmaakt zal zijn, wat zal er dan stof zijn tot dankzegging en aanbidding voor al het volk van God.
Nergens blijkt duidelijker uit de geringheid, de onwetendheid en kortzichtigheid van den mensch, dan in betrekking tot de regeering Gods. Wat is er veel gesproken en geschreven, twee jaren lang, over den vreeselijken oorlog in Zuid-Afrika gevoerd. En nu we voor het eindresultaat staan, vermenigvuldigen zich de gedachten en overleggingen der menschen. Vele, ernstige en gewichtige vragen kunnen met het oog op dit eindresultaat worden gedaan, welke geen sterveling kan beantwoorden. Maar hoe hierover ook wordt gedacht en gesproken, de Heere regeert. En wat we nu niet verstaan, kan ons later duidelijk worden.
Als het ons aan opmerkzaamheid niet ontbreekt, gaat er geen dag voorbij, waarin het wondervolle en ondoorgrondelijke der Godsregeering niet luide door daden wordt gepredikt. Hier wordt een man en huisvader van de zijde zijner vrouw en kinderen weggenomen, onder omstandigheden welke doen vragen: wat zal er van die overblijvenden worden? Ginds wordt een moeder uitgedragen, van wie men zeide dat zij niet alleen zoo voorbeeldig, maar ook zoo onmisbaar was. Elders zien we een eenig kind, door de ouders zoo teeder bemind, op één oogenblik door de zeis des doods weggemaaid. Een leeraar, met veel genade en gaven van God bedeeld, wordt in de kracht zijns levens als herder aan zijne kudde door den dood ontrukt. Al dergelijke gevallen doen ons zien met onze oogen en tasten met de handen de waarheid van des Heeren Woord, dat Gods wegen en gedachten hooger zijn dan de onze. Wie naar het oordeel der menschen zoo geschikt schijnen te zijn voor den hemel, gaat de Heere niet zelden in Zijne vrijmacht voorbij, en anderen aan wie men daartoe het minst zou hebben gedacht, komt God de Heere trekken met koorden der eeuwige liefde.
Alleen het geloof dat de Heere regeert, en wel zoo regeert, dat geen haar van uw hoofd zal vallen zonder Zijnen wil, leert opzien tot Hem, die boven al ’t gewoel dezer wereld verheven, Zijnen troon in de hemelen heeft gevestigd. In Zijne hand is aller lot en leven. Dan ziet ge over alle tweede oorzaken heen, dan kunt ge u veilig met lot en weg Hem toevertrouwen. Laten de bergen dan wijken en de heuvelen wankelen, maar Gods Verbond zal niet wankelen in der eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1902

De Wekker | 4 Pagina's

De weg en de gedachten Gods hooger dan die van de kinderen der menschen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1902

De Wekker | 4 Pagina's