Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wandelen als kinderen des lichts

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wandelen als kinderen des lichts

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht „in den Heere: wandelt als „kinderen des lichts.” Efeze 5:8.

Zoo groot als de tegenstelling is tusschen duisternis en licht, zoo groot is ook het onderscheid dat er bestaat tusschen hen die kinderen des lichts, en hen die kinderen der duisternis zijn. Vandaar dat de mensch die overgaat van den staat der ellende in den staat der genade, grootelijks van alle anderen onderscheiden is.
Op dat groote onderscheid wijst Paulus de gemeente te Efeze, en grondt daarop zijne apostolische vermaning om als kinderen des lichts te wandelen.
Of men hierbij aan een Heidensche of aan een Joodsche afkomst denkt, is in hoofdzaak hetzelfde. Uitwendige vormen, namen en omstandigheden kunnen onderscheiden zijn, maar één van beide: gij verkeert, gij leeft nog in den staat van ellende en hebt dan geen deel aan Christus en Zijne weldaden, óf ge zijt door Gods ontferming van uit de duisternis overgebracht tot Gods wonderbaar licht, en alzoo overgegaan uit den staat der ellende in den staat der genade.
Dat we hierbij aan de grootste verandering hebben te denken, welke in ’s menschen leven op aarde kan plaats hebben, lijdt, volgens de Heilige Schrift, geen tegenspraak. Hoe en onder welke omstandigheden die overgang plaats I had, en of men zich dezen al of niet bewust is, doet niets ter zake. Aan de vrucht zal de boom worden gekend. Al wat uit vleesch geboren is, is vleesch. Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. De Efeziërs uit het Heidendom tot het Christendom bekeerd waren daarmee nog geen licht in den Heere. In hoofdstuk 2 heeft de apostel duidelijk doen uitkomen, dat zij, die eertijds dood waren door de misdaden en zonden, levend gemaakt zijn met Christus. Die staat waarin zij eertijds hadden verkeerd, was een doodsstaat. Daarin werd alle geestelijk leven gemist. Gemis van dit leven doet den mensch niet slechts in duisternis verkeeren, maar doet hem zelf duisternis zijn.
Als een geloovig, een door God levend gemaakt mensch in duisternis verkeert, gelijk dat zoo menigmaal kan gebeuren, is hij daarom zelf nog geen duisternis. Ons ontbreekt dan slechts het licht, om het licht in ons ontstoken waar te nemen. Met het woord „duisternis” toekent Paulus derhalve den ontzaglijken toestand waarin de Efeziërs hadden geleefd, en waarin nog ieder mensch leeft die zonder Christus is. In duisternis te leven is somber, arm, verdrietig, gevaarlijk, pijnlijk in één woord. Maar wie beschrijft naar waarde, wat het is, zelf duisternis te zijn? Dezulken kennen geen licht. Het licht der waarheid, het licht des Geestes, het licht der ware vertroosting zijn hun onbekend. Er mag dan natuurlicht en redelicht zijn, maar dat geeft den mensch niet wat hem noodig is voor den tijd en de eeuwigheid. Wordt de mensch uit dien staat van ellende, „duisternis” genoemd, niet gered, dan zal hij scheidend uit dit leven aanlanden in de plaats die met den naam van „eeuwige duisternis” in de H. S. wordt geteekend. Zoolang de mensch „duisternis” is, heeft hij geen gemeenschap met het licht. Dan begeert hij ook het licht niet. Hij is onvatbaar voor hooger genieting. Wel kan het zoo schijnen, bij menschen bijvoorbeeld die onder hel licht des evangelies leven, door hun kennis van de waarheid, door hun spreken over de waarheid, door hun toegenegenheid tot de waarheid, maar dat alles is slechts schijn. Het bepaalt zich alles tot het verstand, zoolang het hart niet is vernieuwd en geen herscheppende daad Gods door de werking des Heiligen Geestes plaats heeft.
Deze groote en alles omvattende weldaad was hun te beurt gevallen, aan wie Paulus schrijft: „gij waart eertijds duisternis”. Dat eertijds bestond nu niet meer, maar had plaats gemaakt voor wat anders. Nu zijt gij, zegt de apostel, licht in den Heere. Zij deelden niet slechts in het licht, neen zij worden met nadruk gezegd licht te zijn.
Deze groote verandering is niets minder dan een verandering van staat. Verandering van toestand kan aangenaam zijn — wie zal dat betwisten? Wie van krank gezond, van arm welvarend, van dwaas wijs mag worden, en wie, wat nog meer zegt, door Gods ontferming van uit een toestand van duisternis in het licht, dat de Heere deed opgaan, zich mag verblijden, wie zou dat niet groot achten, niet gelukkig noemen? Maar meer, oneindig veel meer heeft de apostel onder de aandacht, als hij de Efeziërs wijst op de genade hun geschonken, met te zeggen: nu zijt gij licht. Want al zou voor hun bewustzijn dat licht-zijn niet altijd even helder zijn, dat neemt toch de zaak zelf niet weg. God de Heere laat niet varen het werk Zijner handen. De oogen die eens hebben gezien, zullen niet terugzien. Het licht des geloofs kan verflauwen, maar geheel verdooven en uitgaan nooit.
En op de vraag: hoe is het mogelijk dat de mensch, die van nature enkel duisternis is, tot zulk een staat van heil en heerlijkheid kan komen? vinden we het antwoord in de woorden van den tekst. De Efeziërs waren licht „in den Heere”. Christus is het Licht der wereld. Wie gemeenschap heeft aan Hem, die deelt ook in het licht dat van Hem uitstraalt. Zij die Christus door een oprecht geloof hebben aangenomen, zijn kinderen des lichts. Zij zijn uit God geboren. Zij zijn kinderen Gods en daardoor ook erfgenamen. Erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus. Met die duidelijke en nadrukkelijke aanwijzing, dat de geloovigen licht zijn in den Heere, valt weg alle eigen roem en eer. Niet aan den mensch, maar alleen Gode komt de eer toe voor deze onuitsprekelijke weldaad.
Uit vrije gunst en eeuwige zondaarsliefde heeft God Zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Het is evenzeer vrije gunst, bekend gemaakt te worden door het evangelie met deze Gave Gods. En bovenal is het loutere genade persoonlijk deelgenoot te worden van de genade Gods in Christus door den Heiligen Geest. Te hooren van „licht in den Heere”, zegt veel. Maar er op gewezen en aan herinnerd te worden, gelijk de geloovigen te Efeze: „nu zijt gij licht in den Heere”, zegt nog zoo oneindig veel meer. Al weet een arme dat er veel geld en goed in de wereld is, met die wetenschap alleen hebt ge niet wat tot vervulling uwer zoo groote behoefte wordt vereischt. In het maatschappelijke leven zijn er veel menschen die groot willen leven en groot trachten te leven, maar omdat de inkomsten er niet naar zijn, kan men het niet volhouden, men gaat boven zijn stand, en eindigt met openbaar te schande worden. Op geestelijk gebied zien we hetzelfde. Velen geven zich uit voor menschen die geen „duisternis”, maar „licht” zijn. Het duurt echter niet lang en het is niet zoo bijzonder moeielijk voor hen die de Heere waarlijk tot licht heeft gemaakt, om duidelijk te zien dat men met schijn en niet met het wezen van de zaak te doen heeft. Gelijk de duisternis, zoo heeft ook het licht zijne bijzondere eigenschappen waaruit het gekend wordt.
Hiervan ten volle bewust, wekt de apostel hen die „licht in den Heere” zijn, op om als kinderen des lichts te wandelen. Dit zal den Heere welbehagelijk zijn, want Zijn driemaal heilige Naam zal er door worden verheerlijkt. Het zal nuttig en stichtelijk zijn voor den naaste. Het zal heilzaam zijn voor eigen hart en leven, want die zijnen weg wel aanstelt, dien zal de Heere Zijn heil doen zien. En die mij eeren, zegt God, die zal Ik eeren. Wandelen als kinderen des lichts, doet denken aan iets waardoor men zich bijzonder van anderen onderscheidt. Wie als een kind des lichts wandelt, die wandelt voorzichtig, met oordeel en verstand. Dezulken worden geleid door de vreeze des Heeren, die het beginsel der wijsheid is. Wandelen in eigenlijken zin, doet denken aan iemand die, waar en hoe dan ook, zich naar buiten openbaart. Zoo ook is het wandelen in oneigenlijken zin een zich openbaren hetzij ten goede of ten kwade. Als we spreken over iemands wandel, denken we daarbij aan zijn gedrag, aan zijn levensopenbaring. Wie als een kind des lichts wandelt, gaat niet denzelfden weg waarop de kinderen der duisternis zich bewegen. Dan zijt ge afkeerig van zulke wegen. Dan haat ge alle werken der duisternis. Een blind mensch kan in ’t water en in ’t vuur loopen, maar dat doen zij niet, die oogen hebben om te zien. Die in de duisternis wandelen en de werken der duisternis doen, hebben alle reden om zich voor God en menschen te schamen. Daartoe schiep God den mensch niet. Daartoe roept God den mensch niet.
Om te wandelen als een kind des lichts moet men het licht kennen en bezitten. Al draagt ge in den donker een lantaarn met en bij u, die lantaarn geeft geen licht, tenzij er licht in die lantaarn is. Wie licht is in den Heere, deelt niet alleen in het licht, maar die zal ook licht naar buiten openbaren. En wat is heerlijker en duidelijker openbaring van dat licht dan gelijk dit in de Efeziërs zich openbaarde? Dit deed Paulus van hen getuigen: „Daarom ook ik gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen, houde niet op voor u te danken.” De Zaligmaker zegt in de bergrede: „Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader die in de hemelen is, verheerlijken.” Daarin ligt het antwoord op de vraag, hoe en waarom de geloovigen als kinderen des lichts hebben te wandelen. Zoowel in het rijk der genade als in dat der natuur werkt God alles tot Zijne eer en heerlijkheid.
Ten gevolge zijner zondige natuur is en blijft echter Gods kind, in dit leven, nog aan vele zwakheden onderworpen. Daarom is de vermaning niet ongepast: wandelt als kinderen des lichts. Het leven der geloovigen is een strijdend leven. De kracht der verleiding is groot. De aanlokselen der zonde zijn zoo vele. Slechte voorbeelden ziet en ontmoet men overal.
Christus is het licht der wereld, en die Hem volgt zal in de duisternis niet komen, maar het licht des levens hebben. Gelijk de geloovige uit Christus leeft, zoo moet hij ook uit Christus het licht ontvangen. Daarom kenmerkt zich het wandelen als een kind des lichts allerduidelijkst hierdoor, dat men door zijne openbaring naar buiten bewijst dat Christus zijn leven is. Mag dit door Gods genade waarlijk uw deel zijn, dan trekt niets in de wereld u meer aan dan Christus. Dan vermijdt ge niet alleen alles wat u van Christus zoekt af te trekken, maar dan benaarstigt ge u ook om — was het mogelijk — naar alle Gods geboden te leven. Bewust van onze hooge en heerlijke roeping, maar ook bewust van eigen zwakheid en onbekwaamheid, zal het dan uwe gedurige bede zijn, dat Gods kracht in uwe zwakheid worde volbracht.
Heeft de allerheiligste in dit leven nog maar een klein beginsel van wat volmaakte gehoorzaamheid kan heeten, toch is zulk een beginsel van het uit God geboren zijn niet af te denken. Veroorzaakt het strijd niet alleen, maar ook droefheid, te zien en telkens bij vernieuwing te ontdekken, dat gij het in dit leven niet verder brengt dan slechts tot een beginsel, hiernamaals zal ook dat beginsel tot volmaaktheid komen. Dan zal geen opwekking en verwarring meer noodig zijn voor de gekochten door Jezus’ bloed, om als kinderen des lichts te wandelen. Dan zal het lichaam der zonde zijn afgelegd. Dan zal geen zonde en ongerechtigheid de verlosten meer omringen. In het hemelsch Jeruzalem, waar geen zon en geen maan meer schijnt, omdat de heerlijkheid Gods haar heeft verlicht en het Lam hare kaars is, zullen de volken die zalig worden in haar licht wandelen. En daar zal geen nacht meer zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Wandelen als kinderen des lichts

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1902

De Wekker | 4 Pagina's