Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet ridderlijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet ridderlijk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na eenigen tijd van stilzwijgen, wellicht is v. S. door drukte daartoe verhinderd geworden, vinden wij toch in den Gelderschen Kerkbode een antwoord op onzen open brief aan Ds. Wisse. Wie nu verwacht had eene ridderlijke terugname van hetgeen v. S. geschreven heeft over de herstelling uit krankheid van W., vergist zich deerlijk. Wel lezen wij dat v. S. te veel „zelfrespect” heeft om te schelden en hij dat zelfs niet doen zal tegenover W., maar intusschen herroept hij niet wat hij voor eenige weken schreef, toen hij W. voorstelde als iemand die „als lasteraar van het ziekbed was opgestaan”, Wij laten dit nu verder aan de ruime conscientie van den redacteur van den Gelderschen Kerkbode over.
Voor het overige zegt de Geld. Kerkbode onder het opschrift: „Finale”: „Dat in de Gereformeerde Kerken de leer der onderstelde wedergeboorte vele aanhangers heeft, is door den Gelderschen Kerkbode nooit tegengesproken. Integendeel. De redacteur van dien Kerkbode staat zelf dat gevoelen voor, al is hij een beslist tegenstander van het op de spits drijven van elke waarheid, gelijk ook van deze.”
En iets verder: „Na al wat nu is geschreven, is het openbaar en duidelijk dat W. beweert dat in de Gereformeerde Kerken aangenomen wordt door velen, dat ieder gedoopt kind wedergeboren is, al wordt het ook verzachtend voorgesteld alsof W. er op wijst dat de „onderstelde wedergeboorte” onder het volk wordt veranderd in „zekerheid der wedergeboorte.”
En juist om dat beweren van W. werd hij door v. S. een lasteraar genoemd. Is dat beweren echter waarheid, waarom herroept v. S. dan niet? Is dat beweren van W. daarentegen leugen, waarom wordt dan geen bewijs geleverd?
Vervolgens zegt v. S.: „D. B. laat meer recht wedervaren aan het gevoelen van velen in de Gereformeerde Kerken, hoewel hij het als dwaling en valsche leer veroordeelt. Wat evenwel nog niet uitgemaakt of vastgesteld is, al wordt het ook aldus door wien ook gezegd.”
Onzes inziens behoeft het niet meer uitgemaakt of vastgesteld te worden of de leer der „onderstelde wedergeboorte” eene dwaling of valsche leer is. De leer der Gereformeerde Kerk toch vinden wij uitgedrukt in de formulieren van eenigheid en bij het begin der doleantie hoorde men van niets anders dan van het geroep: Wij willen niet anders dan de leer der Gereformeerde Kerken uitgedrukt in de formulieren van eenigheid. Waar wordt die leer der onderstelde wedergeboorte geleerd in onzen Catechismus, Geloofsbelijdenis of Dordtsche canones? Integendeel daar wordt eene geheel andere leer voorgesteld. Onze Catechismus vraagt daar naar den grond waarop aan de jonge kinderen der Gemeente de doop zal bediend worden en zegt dan niet: omdat van hen verondersteld wordt dat zij wedergeboren zijn en dat nu door den doop die onderstelde onderwerpelijke genade der wedergeboorte moet bevestigd worden, maar geeft het Bijbelsche antwoord: dat zij zoowel als de volwassenen in bet verbond van God en in Zijne gemeente begrepen zijn en dat hun door Christus’ bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest die het geloof werkt, niet minder dan aan de volwassenen toegezegd wordt. Zoolang nu deze leer, uitgedrukt in de formulieren van eenigheid, leer der Gereformeerde Kerk is, verwerpen wij als dwaling en valsche leer al wat daartegen strijdt. Is nu de leer der onderstelde wedergeboorte leer des Bijbels, welnu men verandere dan de formulieren van eenigheid en eene Synode der „Gereformeerde Kerken” ijke dan die doopsdwaling tot kerkleer, en schrappe antwoord 74 van den Heidelbergschen Catechismus.
Immers, om met den Heidelberger te spreken, van tweeën één: òf de grond waarop de kinderen gedoopt worden, moet zijn „het begrepen zijn in Gods verbond en Zijne Gemeente” en dan is de grond waarop velen in de Gereformeerde Kerken doopen onbijbelsch, òf de grond moet zijn: dat men onderstelt dat God „genade in den wortel,” eene kiem van wedergeboorte in het hart heeft gelegd, en dan hebben de opstellers van den Catechismus gedwaald, want nergens leest men in Gods Woord dat het ééne kind op dezen, het andere op dien grond gedoopt moet worden; de ééne grond sluit den anderen uit.
Met onze belijdenisschriften in de hand blijven wij dus zeggen: Het behoeft niet meer vastgesteld of uitgemaakt te worden of de leer eener onderstelde wedergeboorte bij den doop dwaling is, en daarom zullen wij, hoe gaarne wij ook aan onze tegenstanders recht laten wedervaren, moeten blijven getuigen tegen de dwaalleer, die in de Gereformeerde Kerken, ook door v. S., tot onze smart voorgestaan en geleerd wordt, eene dwaalleer, welke wij niet schromen een zielenvergif voor het opkomend geslacht te noemen.
Ten slotte maakt v. S. zich van de verderflijke gevolgen van de leer der onderstelde wedergeboorte op eigenaardige wijze af, en wel door het volgende sophisme: „Dat er zijn die verkeerde gevolgtrekkingen maken, komt nog niet voor rekening van dengene die eenig punt der leer ontwikkelt en verdedigt.
Niemand zal het aan de leer der uitverkiezing of aan hare voorstanders ten laste leggen, dat die waarheid door velen misbruikt wordt en in verkeerde toepassing voert tot lijdelijkheid en antinomianisme. Zoo gaat het ook niet aan, de verkeerde practijken, in deze materie, als smet en schuld aan te wrijven aan hen, die de „onderstelde wedergeboorte” voorstaan.”
Dit laatste nu is schoon bedacht. Een Roomsche zou even goed kunnen schrijven: Dat er zijn die verkeerde gevolgtrekkingen maken uit de leer der Roomsche kerk, komt niet voor rekening van hen, die de Roomsche leer verdedigen. Zoo gaat het ook niet aan, de verkeerde practijken van engeltjesmakerij als smet en schuld aan te wrijven aan hen, die de leer „dat de doop de erfzonde afwascht,” voorstaan, m. a. w. omdat de waarheden door Gods Woord geleerd, misbruikt worden door zondige menschen, mag men hun die dwalingen voorstaan, niet aanwrijven dat uit hun dwalingen zulke verderflijke practijken worden getrokken. Er zit bij v. S. eene fout in de redeneering. Van de leer der verkiezing wordt zeer zeker helaas misbruik gemaakt door hen die achter hun onmacht schuilen, maar dat misbruik wordt door de menschen gemaakt, en de schuld daarvan ligt niet in de leer der verkiezing. Deze maakt geen zorgelooze menschen, maar kan dat ook van de leer der onderstelde wedergeboorte gezegd worden? De verkiezingsleer geeft in zichzelf geen aanleiding tot lijdelijkheid, maar de leer der onderstelde wedergeboorte moet tot kwade practijken leiden, het ligt in die leer zelve opgesloten. Door die leer moet men de kinderen als wedergeboren aanmerken, in de opvoeding als zoodanigen aanspreken en opkweeken, zoodat het kind volgens die leer opgevoed, wel tot de conclusie moet komen: ik zal toch wel wedergeboren zijn, althans mijne ouders, mijn leeraar, mijn meester beschouwen mij als zoodanig en onderstellen dat ik het ben, waar zij mij aansporen die „genade in den wortel” door de bekeering naar buiten te openbaren.
Door die leer der veronderstelde wedergeboorte worden aan het kind okselen onder de armen genaaid en eene vleeschelijke gerustheid gegeven dat het er toch nog wel goed bij staat voor de eeuwigheid. Dit nu is niet het gevolg van het misbruik van de leer der onderstelde wedergeboorte, maar eenvoudig het gevolg van het gebruik dier leer, terwijl alleen het misbruik van deleer der verkiezing tot lijdelijkheid en antinomianisme voert. Er is dus groot verschil. Uit de leer der verkiezing vloeit geen lijdelijkheid, maar dit geschiedt slechts door misbruik, terwijl de leer van v. S. noodwendig tot kwade practijk moet voeren, gelijk dat met alle dwaling het geval is.
Hiermede zullen wij ditmaal volstaan, om niet te veel plaats in „de Wekker” te vergen. Doe de Heere dit schrijven strekken tet opening der oogen van velen in de Gereformeerde kerken, die hun zaad niet onderwezen willen zien in „de vaste veronderstelling dat er in ieder gedoopt kindeke verborgen genade schuilt.” (Zie Kuyper’s „Voor een distel een mirt.”) Op de vraag, die v. S. doet, hopen wij later te antwoorden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Niet ridderlijk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1902

De Wekker | 4 Pagina's