Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarom stelt gij u dus vreemd aan?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarom stelt gij u dus vreemd aan?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Kon. 14:6.

Een bijzonder geval doet koning Jerobeäm denken aan den profeet Ahia, dien hij reeds lang gekend, maar ook lang vergeten heeft. De zoon van Jerobeam, de aangewezen troonopvolger was krank. Die krankheid liet zich ernstig aanzien. Geen wonder dat de vader niet alleen bezorgd is over den toestand van zijn kind, maar dat hem de vraag bezighoudt: wat zal het einde zijn van deze krankheid? Is het zelfs spreekwoordelijk waar, dat in gewone omstandigheden ieder mensch zich alleen aangetrokken gevoelt tot hen met wie men de meeste overeenkomst heeft, wat zoo menigmaal zeggen doet: „soort zoekt soort”, in bijzondere gevallen is dit niet zoo. De goddelooze koning Jerobeam weet dan ook zeer goed, dat bij hen die hij onder zijne vrienden telt, geen raad is om antwoord te bekomen op de vraag: wat zal er van mijn kranken zoon worden? Daartoe was het beter zich te wenden tot den vromen profeet Ahia.
Daarmede erkent Jerobeam, zij het ook zijns ondanks, dat de dienaar van Jehovah meer vermag dan al de dienaren der afgoden. Hierin staat zeer zeker Jerobeam niet alleen. Duizenden ging het na hem evenzoo. Er gingen tijden, soms vele jaren voorbij, dat men van een dienaar des Heeren niets weten wilde, maar op eens kwam er gevaar en nood, waar de wereld niet uit redden kon en dan — och ja, dan zouden velen, als zij maar durfden, nog wel een vrome, bijzonder een dienstknecht des Allerhoogsten bij zijn kleed willen trekken en zeggen: kom tot mij en wil als tusschenpersoon iets voor mij doen, zoo mogelijk mij de toekomst ontsluieren. Jerobeam zal tot dit doel zijne huisvrouw te werk stellen. Maak u nu op, zegt hij, en verstel u, dat men niet merke dat gij Jerobeam’s huisvrouw zijt. De vrouw moet daarenboven een geschenk in hare hand nemen van tien brooden en koeken en eene kruik honig. Zóó zal zij tot den reeds blind van ouderdom geworden profeet des Heeren gaan, en deze zal haar te kennen geven, wat dezen jongen, den zoon des konings geschieden zal.
Welk een zonderling overleg, welk een verregaande dwaasheid kan een goddeloos mensch bij en onder zijn listige praktijken openbaren. Verbeeld u: Ahia zal wel kunnen zeggen wat er van den zoon des konings worden zal, en toch zal men met list den profeet des Heeren kunnen bedriegen! Nauwelijks heeft de profeet het geruisch harer voeten gehoord, of zij hoort zeker met ontroering zich toeroepen: Kom in, gij huisvrouw van Jerobeam! Waarom stelt gij u dus vreemd aan?
Reeds vóór de vrouw binnenkwam, had de Heere Zijnen dienaar voorbereid en onderricht. Ontzettend is de boodschap welke zij van den profeet des Heeren verneemt en waarmede zij terug moet keeren tot Jerobeam. De Heere zal kwaad brengen over het huis van Jerobeam. Het huis van Jerobeam zal worden uitgeroeid, en het kind dat krank is, zal sterven, zoodra de voeten der vrouw in de stad zullen gekomen zijn. Met die „harde boodschap” moest de vrouw, die zich zoo vreemd had aangesteld, terugkeeren naar haar huis.
Ach, hoe velen hebben, zij het dan ook onder andere omstandigheden, gedaan gelijk deze vrouw deed. En hoe velen doen nog alle dagen op soortgelijke wijze. Zich anders voor te doen en aan te stellen als men waarlijk is — waar zien, waar vinden we dit niet? Dat men tegenover menschen zoo doet en handelt is al uiterst treurig, want wat is dit anders als zichzelven te maken tot een verpersoonlijkte leugen. Maar onbeschrijfelijk veel erger en vreeselijker is het nog, als men aldus zich gedraagt tegenover den alwetenden God, die naar waarheid in het binnenste vraagt en die de diepste schuilhoeken van ’s menschen hart doorziet. Is het niet een vreemd zich aanstellen, als men met zijne lippen tot God nadert, terwijl het hart verre van Hem is? Wat al vleeschelijke gedachten en voorstellingen maakt de mensch in zijn blindheid zich van God! Menschen zien en weten niet wat ge doet en gedaan hebt, en dan zult ge de gedachte koesteren dat God het ook niet weet? Ananias en zijne huisvrouw kwamen beide met een leugen voor de apostelen, maar omdat zij niet den menschen, maar Gode hadden gelogen, werden beide op voorbeeldige wijze gestraft en dood uitgedragen. Het was zeker voor Jerobeam geen geheim, dat Ahia blind was, en zoo scheen hem alles te zullen medewerken, om op arglistige en bedriegelijke wijze achter het geheim te komen, dat God de Heere alleen kon openbaren. Maar neen, voor altijd zal de Heere het bewijs geven, dat men wel menschen, maar nooit God bedriegen kan. Zich vreemd aanstellen, doet ieder die zich anders voordoet als hij waarlijk is. Welke gevolgen hieraan verbonden zijn, kan het voorbeeld van de gemalin van Israëls koning Jerobeam ons leeren. Een harde boodschap moest zij hooren van den dienaar des Heeren. En een nog veel harder boodschap zal eens gehoord worden, niet van een dienaar des Heeren, maar van den Heere zelven, door ieder die niet in zijn ware zondaarsgedaante tot den Heere leerde komen, om vergeving der zonde te zoeken in en bij Hem die barmhartigheid doet aan duizenden dergenen die Hem liefhebben en Zijne geboden onderhouden.
Van nature is de mensch geneigd om zijn heil buiten God te zoeken. Maar wie leeft onder het licht der bijzondere openbaring Gods, gaat niet ongewaarschuwd verloren. Wat oudtijds in de belofte was geopenbaard, is zooveel duidelijker onder de Nieuw-Testamentische bedeeling. Den Christenkinderen wordt het van der jeugd aan geleerd, dat God alwetend en alomtegenwoordig is, en dat het den mensch gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Ieder die het weten wil, kan het weten, welke de eenige weg des behouds is, en dat er maar één Naam is gegeven onder den hemel, door welken wij moeten zalig worden. Al wat den zondaar direct noodig is te kennen tot zaligheid, is in de Heilige Schrift allerduidelijkst geopenbaard. En toch zien we helaas voortdurend, dat niettegenstaande al den arbeid der goddelijke liefde tot redding en behoudenis van arme, dood- en doemschuldige zondaren, verreweg de meesten zich o zoo vreemd aanstellen.
Men wil gelukkig zijn, maar wijst de middelen af daartoe van God geschonken. Men is arm, blind en naakt, jammerlijk en ellendig, en toch zijn zoo velen wijs en rijk in eigen schatting. De tijd om den Heere te zoeken is zoo kort en zoo onzeker, en toch wordt nergens minder rekening mede gehouden dan met den tijd. Welke waarheid is zekerder dan dat alle menschen moeten sterven, en wat wordt meer uit het oog verloren en minder betracht dan dit? Nog zoo velen zijn er die in de leer der waarheid onderwezen, geheel de leer des heils met hun verstand toestemmen en toch zich om de praktijk der waarheid in het minst niet bekommeren. Toen Noach de ark timmerde en tegelijk het oordeel Gods aankondigde, was er voor zijne tijdgenooten gelegenheid niet alleen, maar ook bijzondere aanleiding en noodzakelijkheid om te bedenken wat tot hunnen vrede dienen kon, maar de menschen hebben met God en met Zijn Woord gespot, tot ten laatste de zondvloed hen allen wegnam. Toen Gods Zoon op aarde omwandelde en Zijn hooge afkomst had bewezen, het doel en einde Zijner komst door Zijne prediking en wonderwerken duidelijk had doen blijken, konden zelfs Jezus’ tranen voor Jeruzalem geweend, het verblinde volk niet bewegen om in Hem te gelooven.
In het kind van Jerobeam, dat weggenomen werd, lezen we, was iets goeds voor den Heere. In het sterven van dit koningskind werd dus niet alleen het huis des konings, maar geheel het volk getroffen. Herhaalde malen lezen we van Jerobeam den zoon van Nebat, dat hij Israël zondigen deed. Het volk met zijn koning den Heere verlatende, wordt op deze wijze door God bezocht.
Toen Jerobeam den kalverdienst inrichtte te Dan en te Bethel, had hij geen behoefte om den profeet Ahia te raadplegen, maar toen zijn kind met den dood bedreigd werd, denkt hij aan des Heeren dienaar, die hem eens een goede boodschap had gebracht, toen hij tot den troon van het rijk van Israël geroepen werd. Of hij gedacht heeft nu wederom goede tijding te vernemen? Of hij dacht met zijn geschenk den profeet des Heeren te winnen voor hetgeen door hem zoo zeer begeerd werd? Maar een getrouw dienaar des Heeren zal zich niet laten vinden om op die wijze de waarheid te verkrachten. Zoo iets moet men wachten van leugenprofeten en huichelaars gelijk Bileam was. Daarenboven was het leven van dat kranke koningskind niet in de hand van den profeet, maar in de hand des Heeren. Om dat leven te redden was voor Jerobeam maar één middel, namelijk om tot den Heere zich te wenden. Hoe ontzettend zijne zonden en gruwelen dan ook waren, het voorbeeld van den goddeloozen koning Manasse heeft het bewezen: er is bij den Heere veel vergeving. Wie zijne zonde belijdt en laat, dien zal barmhartigheid geschieden. Al hadden dan de menschen gezegd, zooals het gewoonlijk dan gaat: man, wat stelt ge u vreemd en zonderling aan, dan zou in aller maniere de uitkomst een geheel andere zijn geweest.
Zoo menig voorbeeld wijst de geschiedenis van vroeger en van later tijd aan, waaruit dit onwederlegbaar is bewezen. Ja ook dat is vreemd zich aanstellen in de oogen van de kinderen der wereld, vreemd in de schatting van den farizeër, vreemd bij en voor allen die op eigen gerechtigheid steunen, als zij die op dezelfde wijze langer of korter hebben geleefd, nu, in plaats van daarin te volharden, verlegen worden met hun schuld, behoefte gevoelen aan een Middelaar en Verlosser, en mitsdien van niets liever willen hooren dan van de genade Gods in Christus geopenbaard. Men heeft dezulken menigmaal met den vinger nagewezen, uitgejouwd, veracht en als dwazen aangemerkt. Toch kan dit alles de oprechten niet weerhouden van te doen wat zij doen. Als God werkt, wie zal het dan keeren? Dan acht ge met een Paulus alle dingen schade en drek te zijn bij de uitnemendheid der kennis van Christus. Dat zulk eene verandering de aandacht trekt en veel van zich doet spreken, is geen wonder. ’t Is de grootste, maar ook de gelukkigste verandering welke een mensch in dit leven kan doorleven.
Vreemd stelde de godvruchtige Hanna zich aan in de oogen van den priester Eli, toen zij bitterlijk bedroefd van ziele haar hart uitstortte voor haar God. Vreemd deed de profeet Elia, toen hij zoo veel water goot op het offer, dat door vuur moest verteerd worden. Vreemd deed de Heere Jezus, toen Hij slijk maakte om den blindgeborene de oogen te openen. Vreemd zag men aan tegen en oordeelde men over de openbaring der apostelen op den pinksterdag, toen zij in verscheidenheid van talen de groote werken Gods spraken. Al wat God werkt is groot, en kenmerkt zich door ware grootheid. De mensch daarentegen, zoolang hij ontbloot is van het licht des Heiligen Geestes, ziet en verstaat niet de grootheid in al Gods werken geopenbaard. Vandaar dat men in plaats van dit te erkennen en te eerbiedigen, zich zoo vreemd kan aanstellen, alsof de waarheid geen waarheid is.
„Wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht” — dat eischt de Heere van den vader aller geloovigen, maar ook van allen die Hem in waarheid vreezen.
En den oprechten gaat het licht op in de duisternis.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Waarom stelt gij u dus vreemd aan?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1902

De Wekker | 4 Pagina's