Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus te Sichar (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus te Sichar (I)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan vermoeid zijnde van de reize, zat alzoo neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure.” Ev. v. Joh. 4 : 6.

Hoeveel hooger de wegen en gedachten Gods zijn dan die van de kinderen der menschen, wordt ons op aangrijpende wijze in de Heilige Schrift geleerd. Een dier treffende voorbeelden lezen we in de welbekende geschiedenis van de Samaritaansche vrouw. Boven alle menschelijke berekeningen en bedenkingen zien we in de geschiedenis, dat de Heere wonderlijk is al Zijn weg en werk. Die in onze schatting de geschiktste voorwerpen schijnen te zijn, gaat de Heere in Zijne vrijmacht voorbij, en menschen waar niemand zoo iets van zou denken, blijken niet zelden de door God uitverkorenen te zijn tot het eeuwige leven. Zoolang de Zaligmaker nog als Leeraar onder Zijn volk omwandelde en door Zijn volk als volk niet openlijk was verworpen, was het den discipelen des Heeren niet geoorloofd te gaan op den weg der heidenen of in eenige stad der Samaritanen. Hijzelf was gekomen tot de verlorene schapen des huizes Israëls. Eerst na Jezus’ verheerlijking treedt het bevel in werking om het evangelie te prediken aan alle creaturen.
En wat geschiedt er nu aan de fonteine Jakobs te Sichar? Een Samaritaansche vrouw komt om water te putten, terwijl Jezus nevens de fontein zit, vermoeid zijnde van de reis. De ontmoeting welke daar plaats heeft tusschen die beiden, is van zulke verreikende en gezegende gevolgen, dat in hetgeen hier plaats heeft, op aanschouwelijke wijze als het ware een zekere voorbereiding wordt aanschouwd van de roeping en toebrenging der volken buiten Israël.
De eerste gedachte, waarbij wij ons voor ditmaal bepalen, is de bijzondere voorbereiding welke onder de bijzondere Godsregeering hier is op te merken in betrekking tot de uitnemende weldaad, waar de Samaritaansche deelgenoote van geworden is.
Jezus verliet Judea, ging langs den weg door Samarië naar Galilea, en kwam in of bij. de stad Sichar waar de fontein Jakobs was. Er waren ook andere wegen om in Galilea te komen, maar Jezus kiest den koristen weg. Dat de Heere op die wijze te Sichar, het oude Sichem, kwam, was maar niet, zooals men dat noemt, toevallig. Al wat de Vader Hem geeft, zal tot Hem komen, en daartoe moeten naar Gods ondoorgrondelijke beschikking alle dingen medewerken. Er bestond een bepaalde reden voor, welke dan ook, dat Jezus Judea verliet. En dat ook Jezus, die in alles den broederen gelijk was, uitgenomen de zonde, op het heetste van den dag daar een weinig rust van de vermoeiende reis, en dorst als ware Hij onzer één, is op zichzelf genomen niets buitengewoons, maar in het licht der historie, als we rekening houden met Gods wondervollen raad, krijgt ook het gewone een bijzondere beteekenis. Als een bijzondere merkwaardigheid teekent de evangelist er bij aan, dat Sichar nabij het stuk lands was, hetwelk Jacob zijnen zoon Jozef gaf. Zie Gen. 48 : 22. Aldaar, bij die stad Sichar, was de fontein Jakobs, de put dien Jakob gedurende zijn verblijf aldaar gegraven had, en die door de Samaritanen om zijn oorsprong in groote waarde werd gehouden. De vrouw welke hier kwam om water te putten, was een Samaritaansche. Oorspronkelijk waren de Samaritanen volkplantingen van Salmanezar, gelijk blijkt uit 2 Kon. 17 : 34—33. Grootendeels behoorden zij tot de heidenen en gaven ten onrechte voor, afstammelingen van Abraham te zijn. Daar er zich echter Israëlieten onder hen bevonden, en later eene vermenging hieruit ontstond, doordat Joodsche mannen heidensche vrouwen namen, werden de Samaritanen door de Joden zeer gehaat en was het onder meer geen Samaritaan geoorloofd in den tempel te Jeruzalem te komen. Na den terugkeer uit de ballingschap lezen we nog van den strijd tusschen Joden en Samaritanen bij de herbouwing van stad en tempel te Jeruzalem. De Samaritanen bouwden later een tempel op den berg Gerazim, en de scheiding tusschen Joden en Samaritanen scheen toen onherstelbaar te zijn. Maar de ure zou komen, dat de ware aanbidders den Vader zouden aanbidden in geest en waarheid, zonder te vragen naar Jeruzalem of Gerazim. En die ure of die tijd werd nu alreede door den Heere voorbereid.
Een vrouw uit Samarië komt aan de Jakobsfontein om water te putten. Op zichzelf genomen iets zeer alledaagsch. Maar bij nadenken zien we hoe juist door Jezus zelfs het alledaagsche buitengewoon wordt. Onder de zinnebeeldige benaming van een fontein hadden reeds Israëls profeten gesproken van het groote heil dat met der tijden volheid zou aanbreken. Dan zou er, zoo verkondigt Zacharias zijnen tijdgenooten, eene Fontein geopend zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem. Dat zou geen waterfontein zijn, in den gewonen zin van het woord, maar eene fontein met nadruk genoemd eene „geopende” tegen de zonde en tegen de onreinigheid. En als Christus de Heere later op den laatsten dag van het loofhuttenfeest is, zegt de Heere tot de Joden: „Zoo iemand dorst, die kome tot Mij en drlnke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloeien”. Christus zelf is de Heilfontein. In en bij Hem is het water des levens.
Wat de Joden niet achten, maar verwerpen, daar zal een Samaritaansche deelgenoote van worden. Welk een wonderbare Godsbeschikking. Wonderbaar reeds in de wijze van voorbereiding. De vrouw die water kwam putten ziet een Joodschen man zitten bij den put, in wien zij duidelijk een Israëliet erkent. Niets kan die vrouw zoo vreemd voorkomen als dat deze haar overigens onbekende persoon tot haar het woord richt en zegt: „Geef mij te drinken.” En wat de Heere spreekt, doet de vrouw evenzeer verwonderd zijn. Zij kan hare verwondering niet verbergen en zegt: „Hoe begeert gij, die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaansche vrouw ben?” En als iets later de discipelen terugkomen, die naar de stad waren gegaan om zich van levensbehoeften te voorzien, verwonderen ook zij zich, dat Jezus met een vrouw, en dan nog wel met een vreemde vrouw sprak. Volgens Oostersche zeden was dit iets zeldzaams. Daartoe stond, onder meer, de vrouw in een te lage schatting. Naar veler oordeel was de vrouw geheel ongeschikt voor godsdienstig onderwijs. Maar wat vreemd en onverklaarbaar schijnt in de oogen der menschen, zal van achter blijken te leeren, dat Gods wegen en gedachten hooger zijn dan die der menschen. Wat men ook denken of zeggen kan, zooveel is zeker: de vrouw die we ontmoeten aan de fontein te Sichar, is eene zondares. En wat voor menschen een geheim is, Jezus kent haar. En dat de Heere haar kent en al de geheimen van haar hart en leven kent, zonder dat iemand Hem dit heeft gezegd, bewijst welk een Persoon het is, die haar vraagt: geef mij te drinken. Nergens heeft deze vrouw minder aan gedacht, dan zulk eene ontmoeting te wachten, toen zij uitging, gelijk zoo menigmaal te voren, om water te putten uit de Jakobsfontein. En nog veel minder had zij kunnen bedenken het einde, waartoe voor haar deze ontmoeting onder Gods wonderbare beschikking leiden zal. Wij menschen staan telkens voor eene werkelijkheid, waarin de gevolgen zijn te aanschouwen van dieper liggende oorzaken. Dit op te merken doet ons en leert ons verstaan de ondoorgrondelijke wijsheid en liefde des Heeren in het redden en verlossen van arme zondaren. Hier aan de fontein te Sichar is water voor den dorstige. Maar wat die fontein niet geven kan, daar is alleen Hij toe in staat, die bij de fontein gezeten, met barmhartigheid bewogen is, ook over den toestand waarin zij verkeert, die daar wel kwam om vervuiling te zoeken voor lichaamsbehoeften, maar het ééne noodige miste voor haar onsterfelijke ziel.
Voor den Israëliet, voor den Samaritaan, voor den Heiden, wie men ook zij, is alleen in Jezus alles wat een Adamskind noodig heeft om getroost te leven en zalig te sterven. Daarom zegt het reeds zoo veel, dat er voor des zondaars behoefte vervulling is, en in de tweede plaats, als we een zondaar of een zondares den weg zien bewandelen, die onder de bijzondere leiding des Geestes tot vervulling der behoefte leiden kan. De weg van de Samaritaansche naar de Jakobsfontein was tegelijkertijd de weg tot den Heere Jezus. Zij wist dat niet vooruit, maar heeft dit later zeer zeker verstaan. In dezen ging het die vrouw gelijk zoo velen, die naar de kerk gingen, gelijk menigmaal te voren, zonder kennis van en zonder behoefte aan den Zaligmaker. Doch toen het Gode behaagde het hart te openen als van een Lydia, toen werd het Woord verstaan, de behoefte gevoeld, de Heere Jezus door het geloof gezien in al de heerlijkheid Zijner Middelaarsbediening, om nu van achteren te erkennen de wondervolle leiding des Heeren met de Zijnen. Komen tot Jezus is echter nog geen deel hebben aan Hem. Zoo velen kwamen tijdens Jezus’ omwandeling op aarde tot Hem. Zij hadden Zijn persoon gezien. Zijne prediking gehoord, Zijne wonderwerken aanschouwd en nog geloofden zij niet in Hem. Had Jezus tot deze vrouw niet gesproken en zich aan haar geopenbaard, dan was zij heengegaan gelijk zij gekomen was.
De vraag: „geef mij te drinken” was zeer gewoon. Ieder ander zou, als men dorst had, hetzelfde vragen. Maar wat hier zoo opmerkenswaardig is: niet de vrouw, maar Jezus is de eerste, die hier spreekt. Daarbij verlieze men niet uit het oog, dat voor den Israëliet een Samaritaan schier geheel aan een Heiden gelijk was. De Reine en Heilige wendt zich dus hier tot het onreine, tot het onheilige, en dit teekent de liefde van Hem, die niet gekomen was om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering. Elders schrijft Johannes aan de geloovigen: „wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.” Zoo iemand, dan zal de Samaritaansche vrouw dit later hebben verstaan en met geheel haar hart hebben erkend. Doch niet alleen zij, maar allen die deelgenooten zijn geworden uit genade van Christus en alle Zijne weldaden, zullen in meerder of in minder mate kennis hebben van dit levensgeheim.
De leidingen Gods met zondaren zijn grootelijks onderscheiden. Toeleiding en voorbereidende omstandigheden, alles staat onder het voorzienig bestuur van Hem die alle dingen werkt naar den raad van Zijnen wil. Bij de Jakobsfontein te Sichar zal in het voorbeeld der Samaritaansche ons worden geleerd, hoe de Heere het weggedrevene zoekt, en dat Jezus als de hoogste Profeet en Leeraar, de Opperste Wijsheid is, van Wien met nadruk moet gezegd worden: niemand is een Leeraar gelijk Hij. Wijsheid, liefde en macht is op geheel eenige wijze in Christus vereenigd. En juist dit is het, wat voor ieder zondaar noodig is, om van schuld en zonde te worden overtuigd, om van alle ongerechtigheid te worden verlost, om te ontkomen, in één woord, aan het eeuwige verderf en recht te verkrijgen tot het eeuwige leven.
Hoe het heil in Christus verder aan de vrouw te Sichar bij de fontein van Jakob wordt geopenbaard, zullen we D. V. een volgende maal vernemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Jezus te Sichar (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1902

De Wekker | 4 Pagina's