Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene plant van naam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene plant van naam

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal hun eene plant „van naam verwekken.” Ezechiël 34: 29a.

Onder de liefelijkste en schoonste beeldspraak stelt de profeet Ezechiël zijnen tijdgenooten voor, welk een groot en heerlijk heil de Heere te Zijner tijd zal doen komen, ’t Is een Messiaansche voorspelling, wat de plant van naam, zoowel als de eenige Herder dien God de Heere verwekken zal, moet aanduiden.
Zijne schapen omdolend op bergen en heuvelen, Zijne schapen zoo verdrukt en verdrongen, zoo vergeten en alleen gelaten, zal de Heere bezoeken. Ten dage der wolke en der donkerheid, toen niemand naar des Heeren schapen vraagde, heeft de Heere aan dezelve gedacht. En al ’t goede dat dien schapen zal ten deel vallen, zal te danken zijn aan de plant van naam, welke de Heere zal verwekken.
Onder de zinnebeeldige benaming van een plant, een spruit of een scheut die uit de wortels van een afgehouwen boom opschiet, wordt meermalen in het Oude Testament voorgesteld de Messias, de van oudsher beloofde Verlosser en Immanuël. Bij de beeldspraak van een plant, denken we niet slechts aan de Plant hier bedoeld, maar ook aan den Planter, en aan hetgeen van die Plant wordt gezegd: dat het een Plant van naam zal zijn. Zal God de Heere zulk een plant verwekken, Hij zelf kan dan met recht als de Planter worden aangemerkt. De Plant van naam moet dus onderscheiden zijn van alle andere. En op wien past deze uitdrukking „plant van naam” gelijk op den Heere Jezus Christus? Met welke heerlijke en zinrijke benamingen wordt Hij in de Heilige Schrift voorgesteld! Profeten en apostelen wedijveren als het ware in het beschrijven van al de uitnemendheid en heerlijkheid van Christus. Reeds in de belofte, in den tijd der schaduwen schittert de beloofde Immanuël met namen en eeretitelen, waar niemand der stervelingen mede kan vergeleken worden. Hij is veel schooner dan de menschenkinderen, genade is op Zijne lippen uitgestort. Als een appelboom onder de boomen des wouds, prijkt deze Plant in den hof des Heeren met rijke schaduw en allerkostelijkste vrucht. Opgeschoten uit een dorre aarde, zal die Plant steeds heerlijker worden in openbaring. Als een Plant van naam zal Hij bekend worden tot aan de einden der aarde. Die plant is er in de belofte, en zal komen in de volheid des tijds, als eene Plant door God verwekt. En als die zegenrijke belofte Gods zal zijn vervuld, en de Christus zal gekomen zijn, zullen Zijne herauten uitgaan, beginnende van Jeruzalem, om allen volken bekend te maken dien eenigen Naam onder den hemel tot zaligheid geopenbaard.
Menschen hebben er op aarde geleefd, die mannen van name kunnen genoemd worden; mannen welke de Heere als instrumenten in Zijne hand heeft gebruikt om Zijn heiligen wil te doen. Wat God de Heere meermalen door middel van één mensch heeft uitgewerkt, leert de geschiedenis van Noach, van Abraham, van Mozes, van David, van Paulus en _zoo vele anderen. Maar dan waren het die mannen niet, maar dan was het de Heere, door Wien zij werden gesterkt, bekwaamd en begenadigd, Wien voor dit alles de eer toekwam. Anders is het met Vorst Messias, die als een Plant van naam zal worden verwekt. Deze zal schitteren en groot zijn door Zijn eigen goddelijke kracht.
Nederig in Zijn opkomen, nederig in geheel Zijn openbaring, nederig in Zijne dienstknechtsgestalte, zal Hij desniettegenstaande als een Plant van naam worden erkend. Naar die plant zal worden gevraagd, behoefte aan die plant zal worden gevoeld, de naam en de roem van die plant zal verbreid worden over geheel de aarde. Opgewassen tot een boom, zullen deszelfs bladeren zijn tot genezing der Heidenen. Als uit een of ander vreemd gewest een bloem of een plant van bijzondere schoonheid of waarde naar elders wordt overgebracht, heeft zij in haar nieuwe vaderland een groote waarde. De Plant door Ezechiël bedoeld is in dit opzicht een geheel eenige. De Persoon hierdoor aangeduid bezit grooter, oneindig grooter waarde dan geheel deze wereld kan bevatten. Eenig in afkomst, eenig in schoonheid, eenig in waarde, eenig in doel, denken we hierbij aan niemand en niets anders dan aan Hem, dien Jesaja voorstelt als de Spruite, van welke getuigd wordt (Jes. 4:2): Te dien dage zal des Heeren Spruit zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël.” Als een Plant van naam wordt de Messias aan ’t volk der belofte beloofd, die met het oog op Zijn ambten, eigenschappen, werkingen en heerlijke openbaringen zoo volkomen zal beantwoorden aan hetgeen in Hem als Plant van naam wordt te verstaan gegeven.
Op de vraag, hoe dit nader in de H. S. wordt aangewezen, luistere men naar een Jesaja, die van Hem getuigt, ziende op de vervulling der belofte Gods: „een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijnen schouder en men noemt Zijnen naam: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.” Een Jeremia zegt: „en dit zal de naam zijn, waarmede men Hem noemen zal: De Heere onze Gerechtigheid.” En ten laatste worden al de getuigenissen van Gods heilige profeten bevestigd en bezegeld door de getuigenis van één der engelen Gods met name Gabriël, die aan de gezegende maagd Maria verschijnt om in naam van zijn hoog verheven Lastgever haar te boodschappen, dat hetgeen uit haar zal geboren worden, Gods Zoon zal genaamd worden, En, voegt de engel hier onder meer aan toe, „Deze zal groot zijn”. Groot en machtig in teekenen en wonderen voor God en al het volk. En als er een oogenblik zal aanbreken, waarin het schijnen zal alsof die Plant van naam verwelkt en gestorven en voor altijd van glans en heerlijkheid is beroofd, dan zal die Plant weldra, als dit wintergetij is voorbijgegaan, met nieuwe, met eeuwigdurende heerlijkheid zich openbaren.
Geen wonder dan ook, dat koningen en profeten hebben begeerd, den dag van de verschijning van deze Plant van naam te mogen beleven. Geen wonder, dat dit groote werk Gods alle eeuwen door van zich heeft doen spreken. En geen wonder dat de Christelijke kerk nog telken jare gedachtenis viert van de vervulling dezer zoo uitnemende Godsbelofte. Nooit toch kan naar waarde door eenig schepsel de grootheid worden geroemd van Hem, met Wiens Naam de rolle des boeks is vervuld.
Zeker, ook voor Zijn oude volk uit al de volken der aarde uitverkoren, was de Heere geen land van donkerheid of uiterste duisternis. Het oprecht geloovig volk van God was onder de oude bedeeling niet zonder genademiddelen, niet zonder troost. Ook toen wist men wat het beteekende te belijden: „In God is al mijn heil, mijn eer”, maar al de zegeningen des Verbonds onder die bedeeling reeds genoten, waren toch reeds vrucht van Gods welbehagen in den Zoon Zijner liefde, die toen alleen nog in de belofte was geopenbaard. Die belofte werd wel steeds meer en meer ontsluierd, maar toch bleef het ten einde toe nog de dienst der schaduwen en offeranden waardoor heerlijker dingen werden afgebeeld. En toen in den hof dezer wereld door den grooten „Landman” alles zoo wondervol was voorbereid, moest het verlangen van Gods zuchtend Sion wel te grooter worden naar dien dag dat de Godspraak van Ezechiël zou in vervulling treden. Ik, zegt de Heere, zal het doen. Ik zal verwekken, voortbrengen, daarstellen en doen aanschouwen een Plant van naam.
Van dat groote wonderwerk des Heeren is niet af te denken het doel en oogmerk des almachtigen Gods.
Een plant uit het hemelsche Paradijs zal God planten in deze wereld, waarin zooveel wordt gezucht en geweend. Waarom, waartoe dit alles? Zoo denken, zoo vragen, zoo peinzen we eerbiediglijk bij de overdenking van des Heeren woord, om voor den hoogen God in ’t stof gebogen te erkennen; ’t is Gods welbehagen in menschen. ’t Is Zijn eeuwige liefde. Zijn ondoorgrondelijke barmhartigheid, Zijn gadelooze ontferming, welk Hem daartoe bewoog. Dat zal door Gods engelen op aarde worden bezongen, dat zal door al Gods uitverkorenen worden erkend, dat zal door ’t geloof worden genoten.
Roept een Jesaja zijnen tijdgenooten toe: „Ziet, uw licht komt”, en waren er onder de oude bedeeling maar weinigen, die de Heere als Zijne dienaren gebruikte om de belofte bekend te maken en te verlevendigen, als die belofte is vervuld zullen de boodschappers dier goede tijding een groote heirschaar worden. Dan zal niet langer Israël alleen, maar dan zullen alle volken der aarde deelen in ’t heil van Israëls God. De Plant van naam door God verwekt zal reiken tot de einden der aarde. Niet als profetie, maar als vervulling zal Gods kerk op aarde jubelen: „De Filistijn, de Tyriër, de Mooren, zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht”. En als een slotzang van zoet en liefelijk accoord past dan op alle beloften en voorzeggingen omtrent die Plant van naam gedaan : „Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men loov’ Hem vroeg en spa: de wereld hoor’ en volg’ mijn zangen met amen, amen na!”
Was en bleef er onder de oude bedeeling nog veel verborgen, dat eerst in latere tijden in volle heerlijkheid zou worden aanschouwd, toch waren de beloften des Heeren van zulk een onschatbare waarde ook voor hen die deze uit den mond van Gods profeten vernamen. De oordeelen en gerichten Gods waren telkens het bewijs, dat God geen ledig aanschouwer is van het kwaad. Toenemende afval maakte het leven van de weinig getrouwen die overbleven, steeds benauwder. Aan hen, als aan de schapen Zijner weide, zal Jehovah gedenken. Hij is de Heere hun God en Ontfermer.
Gelijk in de tijden van weleer, zoo ook later, zoo ook nu, bewees en bewijst de Heere Zijne trouw. Als Zijn volk, als Zijn erfdeel wordt veracht en vertreden, gesmaad en gehoond, dan is Christus de Heere, de Plant van name, in Wien al hun kracht en heerlijkheid is. In Hem Zijn al Gods beloften ja en amen. In die Plant van naam is de toekomst van de gemeente Gods gewaarborgd. Die Plant zal door geen menschen noch duivelen worden uitgeroeid. Die Plant schittert in heerlijkheid als de zon aan den hemel. Of de menschen al stof naar de zon werpen, zij verliest er immers haar heerlijkheid niet door. De geloovigen in de Plant ingeënt, op het innigst vereenigd zullen als de plant door den hemelschen Vader niet worden uitgeroeid, maar eenmaal in eeuwige lenteheerlijkheid met haar schoonheid pralen in het Paradijs Gods, in het nieuwe Jeruzalem, in de stad die fondamenten heeft, wier Kunstenaar en Bouwheer God is.
In het beeld van den waren Wijnstok en de ranken wijst Christus die éénheid van Hem met alle Zijne geloovigen aan. Zalig daarom de rank die vrucht draagt en daardoor bewijst één te zijn met de Plant van naam.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Eene plant van naam

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's