Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kracht des geloofs (XVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kracht des geloofs (XVII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

’t Is gemakkelijk te begrijpen, dat het Christendom eene verbazende uitbreiding kreeg onder de regeering van keizer Constantijn en die opvolgers, die met hem gelijk dachten, ’t Was nu eene eere geworden, Christen te zijn; ’t bracht nu voordeel aan, want de Christenkeizers gaven de slechtste posten niet aan de Christenen en zij, die vroeger werden veracht en verjaagd, werden nu gezocht en gevierd. Zooals van zelve spreekt, was het ook voor de bisschoppen een groote verruiming. Zij waren altijd de voormannen geweest in den strijd des geloofs en in het lijden om des Heeren wil, ze waren nu weer de eersten, die met eer en aanzien werden overladen. Jammer dat het ook in hen zoo spoedig openbaar werd, dat voorspoed naar ’t leven op aarde zoo licht tot hoogmoed en zelfverheffiing leidt en zoo weinig tot ootmoedigen dank aan den Heere.
Vooral in de groote steden verrezen al spoedig prachtige kerkgebouwen. De bisschoppen, die de groote gemeenten in die steden hadden te weiden en in die prachtige kerken den dienst hadden te verrichten, meenden weldra dat ze toch eigenlijk wel een rang hooger waren dan de bisschoppen der kleinere plaatsen. Ja al betrekkelijk spoedig moesten de voorgangers van heel kleine gemeenten het voorrecht missen bisschop te mogen heeten en die van heel groote gemeenten ontvingen een naam, die nog voornamer klonk, en werden metropolitanen genoemd. Maar dat was voor de voorgangers van Rome, Antiochië, Alexandrië, Jeruzalem en Constantinopel nog niet voornaam genoeg. Ongeveer in de 5e eeuw voerden ze uitsluitend den naam van aartsbisschop, patriarch of exarch. Maar ook die patriarchen twistten nog met elkander, wie onder hen toch wel de voornaamste zou zijn. Langzamerhand werden die van Rome en Constantinopel als de eersten beschouwd en bleef dus de strijd om het meesterschap tusschen die beiden beperkt. Vooral de patriarchen van Rome werden door de lagere bisschoppen vaak ingeroepen als scheidsrechters in moeilijke gevallen en daar ze verre van Constantinopel woonden, waren ze van de invloeden van het keizerlijke hof veel meer onafhankelijk dan de patriarchen in de residentie. Daardoor rees hun invloed niet weinig; vooral in die tijden, dat zulke mannen den myter droegen, die van de omstandigheden gebruik wisten te maken, om hun invloed te verheffen. Onder hen was Leo I, die van 440 tot 461 het gezag in Rome’s kerk handhaafde, een der voornaamste. Zijn tijdgenooten noemden hem Leo den Grooten. Hij was de eerste, die het denkbeeld ingang wist te doen vinden, dat Petrus bisschop in Rome geweest was en daarom de stad van Rome boven alle zetels der bisschoppen verheven moest zijn. Trouwens Leo wist van alles gebruik te maken. Toen Attilla, de koning der Hunnen, met zijne woeste benden in 452 de stad Rome bedreigde, trok Leo in vol kerkgewaad hem tegemoet en de ruwe Hunnenkoning trok terug. Waarom? Niemand kan het zeggen, maar de volksoverlevering gewaagt er van, dat Petrus met uitgetrokken zwaard zijn opvolger had ter zijde gestaan. We verstaan het, dat Leo er niet aan dacht dit sprookje tegen te spreken, maar er goed partij van wist te trekken. Keizer Valentianus III vaardigde in 445 een edict uit, waarbij aan den Apostolischen stoel (zoo werd de zetel te Rome reeds genoemd) de hoogste wetgevende en rechterlijke macht werd opgedragen, waardoor Rome dus alweer rees. Niet minder werd dit onder de leiding van den patriarch Gregorius I, die van 590 tot 604 de geestelijke macht in Rome in handen had. Hij deed vooral veel tot opluistering van den publieken eeredienst en wist daar dat geheimzinnig trekkende aan te brengen, dat nog den dienst in Rome’s kerken kenmerkt. De bisschop van Constantinopel had in die dagen den titel aangenomen van oecumenisch (algemeen) patriarch. In hoogmoedige nederigheid noemde Gregorius zich daartegenover: knecht der knechten Gods, doch zijne opvolgers vergaten niet daaraantoe te voegen: algemeen bisschop.
Sedert de 6e eeuw noemden de bisschoppen van Rome zich paus, dat wil zeggen: papa, vader! En waarlijk vaderlijk waren zij voor allen, die zich volkomen aan hun vaderlijke macht onderwierpen; maar wee hem, die het durfde wagen ook te denken, en anders te denken dan „vader;” dien trof geen vaderlijke kastijding maar barbaarsche wreedheid. We zullen als de Heere ons ’t leven spaart daarvan voorbeelden te over hebben te geven. Met opzet hebben we in ’t kort de opkomst van ’t pausdom omschreven, omdat we in ’t vervolg der historie zooveel door en in naam van den paus zullen zien handelen. „Van niet tot iet,” dat kan geschreven worden boven den pauselijken troon, maar dan moet er bijgeschreven worden: „geworden door menschelijke vonden en kunstgrepen,” en daarom is ’t vervolg van de pauselijke geschiedenis één lang verhaal van kuiperij en goddeloosheid, zóó gruwelijk, dat ’t haast niet te gelooven is.
Ook de Heere maakt: „niet tot iet,” maar: „opdat de kracht Godes zij en niet ons,” en hij die die genade mag kennen en blijven erkennen blijft ook nederig, want hij blijft niets in zich zelven en gevoelt iets te zijn door Gods genade. Waar dan ook altijd een bogen op eigen daden, op geleerdheid, op gaven, op genade of waarop ook op den voorgrond treedt, daar is het helderste bewijs aanwezig, dat hoogmoed en eigendunk op den troon zit, ook al hangt men zich het nederigste kleed om; dat kleed der nederigheid berst wel eens op een enkele plaats open en de ware gedaante komt voor den dag, zooals bij de eerste pausen van Rome! Zij er daarom bij ’s Heeren kinderen, maar ook vooral bij Zijne knechten veel bewustheid, dat zij den schat in aarden vaten dragen; dat ze „niets” zijn, maar alleen tot „iets” gebruikt worden door des Heeren genade, dan zullen we ook in ’t kerkelijk leven voor een z.g. nederig pausdom worden bewaard; dan blijven we ook bewaard voor het vragen: Wie van ons zal de meeste zijn? maar het woord des Heeren wordt van harte verstaan: Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders!

D. (Doesburg) V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1903

De Wekker | 4 Pagina's

De kracht des geloofs (XVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1903

De Wekker | 4 Pagina's