Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kennen en vertrouwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kennen en vertrouwen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En die Uwen naam kennen, „zullen op U vertrouwen, omdat „Gij, Heere! niet hebt verlaten „degenen, die U zoeken.”Psalm 9:11.

„Onbekend maakt onbemind.” Waar men geen kennis van heeft, kan men ook niet over oordeelen. Dit is zoo eenvoudig, zoo duidelijk, zoo onwederlegbaar, dat iedereen dit moet toestemmen. Wie zou het geen dwaasheid achten, het oordeel te vragen van een blinde over verschillende kleuren, en van een doove over de zuiverheid en schoonheid der muziek? Toch is er een dwaasheid die alle andere dwaasheid overtreft: als men over God en goddelijke dingen wil oordeelen zonder kennis. Ook is ongerijmd te verlangen van menschen, dat zij, indien zij zonder kennisse Gods zijn, toch op den Heere vertrouwen. Er zijn menschen, en zelfs niet weinige, die bij voorkomende omstandigheden van leed en beproeving het altijd in den mond hebben, om daarmede dan lijdende en treurende vrienden te troosten en te bemoedigen, door te zeggen: „Gij moet maar op God vertrouwen”. Menigmaal waren we van iets dergelijks getuige. Daarom is het onderwijs van des Heeren Woord zoo nuttig, zoo terechtwijzend, zoo onschatbaar, zoo hoogst weldadig.
„Die Uwen naam kennen, zullen op U vertrouwen”, zegt de man naar Gods harte. Dat is wetenschap en ervaring. Dat is een getuigenis dat historisch bewezen is en nog steeds bewezen en bevestigd wordt. Die op den Heere vertrouwen, worden welgelukzalig geprezen. In dat vertrouwen op den Heere ligt een onberekenbare kracht, een onuitputtelijke troost, ja wat meer zegt: daar ligt de waarborg in tegen alle verderf en ondergang. De krachtsontwikkeling waartoe een mensch komt en komen kan, die op den Heere vertrouwt, is zoo geheel eenig, dat anderen daarover verbaasd en verwonderd staan. Voor het natuurlijk verstand is dit volstrekt onverklaarbaar. Als alle menschelijke hulp faalt, en er naar menschelijke berekening hoegenaamd geen uitkomst meer is — en dan toch nog moedig, nog gesterkt en getroost zijn, dan is er meer noodig dan een opgewekt humeur, dan een stalen wilskracht, dan wat men noemt een mannelijke houding. De nood moet maar aan den man komen, de nood moet maar hoog klimmen, de ellenden moeten zich maar als opeenhoopen en gedurig samenpakken als zwarte wolken.
O, er zijn menschen die zoo hardvochtig, zoo sterk, zoo geheel eenig zijn, zoolang namelijk de ellende slechts anderen treft. Maar komen ze zelve in druk en zwaar lijden, dan is het zoo geheel anders. Er zijn ook menschen, die schijnbaar ongevoelig zijn en zoo onverschillig, dat men haast zou denken dat dezulken boven ’t zuchten en klagen verheven zijn. Maar ook zij zullen het u anders leeren, als maar het leed en de smart van het leven hen van alle zijden drukken gaat. Meende men soms met onverschilligheid te doen te hebben, als men een zwaar beproefd kind des Heeren moedig en sterk in zijn God aantrof? Hoe bleek dan spoedig, dat men met geheel iets anders te doen had, als zoo iemand ging spreken en zich nader verklaren, om rekenschap te geven van zijn vertrouwen op den Heere. Niet zelden is het gebeurd, dat dan zelfs door ongeloovige menschen moest worden erkend, dat zoo iets toch benijdenswaardig is. Die op den Heere vertrouwt, is veilig zelfs in het grootste gevaar, die heeft licht zelfs in de grootste duisternis, troost in de grootste droefheid. Dan zegt en ervaart ge met Asaf: hoe donker ook Gods weg moog wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vreezen. Maar tot zulk vertrouwen wordt kennis vereischt. „Die Uwen naam kennen, zullen op U vertrouwen.”
In den naam is de heerlijkheid, de grootheid, de majesteit van Gods wezen uitgedrukt. Bijzonder denken we hierbij aan den Verbondsnaam, waarin de Heere, de Jehovah aan David en aan Zijn Israël bekend was. Gods naam te kennen en God zelf te kennen is in den waren zin van het woord hetzelfde, In Zijn hoogepriesterlijke bede verbindt de Zaligmaker aan de kennis van God het eeuwige leven. Dat hier niet louter historische, maar zeer zeker zaligmakende kennis mede bedoeld wordt, is duidelijk. En ook in dezen Godverheerlijken den psalm, waarin David den Heere prijst en groot-maakt en zich verheugt in den God zijns heils, wijst het woord kennen zonder twijfel op geloofskennis. Een kennen dus, dat de vrucht is van het werk des Heiligen Geestes. Kennen door verlichting des verstands, kennen in liefde, kennen door zalige ervaring. Kennen gegrond op de openbaring Gods. Zulk eene kennis is grootelijks onderscheiden van hetgeen louter historische kennis is.
Geloofskennis, ook wel levende kennis genoemd, in tegenstelling van doode kennis, is gelijk aan een boom wiens wortels diep in de aarde liggen. Al naarmate die boom nu goed wortelvast is, naar die mate kan hij wind en storm trotseeren. In alle doode kennis ontbreekt de liefde. De ware Godskennis doet denken aan de liefde van een kind tot vader en moeder. Dat kind weet wie zijn vader en moeder zijn, in onderscheiding van alle andere menschen. Daarom strekt het kind bij voorkomend gevaar niet naar een vreemde, maar naar zijn vader of moeder de handen uit. Een kind gevoelt iets en heeft iets voor vader en moeder, wat het voor een ander niet heeft. En evenzoo is in den geloovige, is er in Gods kind iets, waar wel iets, waar zelfs veel, maar waar onmogelijk alles van gezegd kan worden. In volmaaktheid is dit niet te omschrijven. Maar op de vraag, waarom zij die Gods naam kennen, op den Heere vertrouwen, antwoordt de godvruchtige dichter: „omdat Gij, Heere! niet hebt verlaten degenen die U zoeken.”
Bij menschen is teleurstelling, maar bij God niet. De Heere is getrouw. Al zijn er wolken en donkerheid rondom Hem die over alles regeert, en al schijnt het menigmaal alsof er geen verhooring en geen ontferming is bij den Heere, op Zijn tijd gaat het licht op in de duisternis, want bij den Heere zijn uitkomsten zelfs tegen den dood. ’t Is dan ook niet slechts het resultaat waarvan David omtrent zijn eigen ervaring getuigt, maar het is de waarheid door de geschiedenis van alle eeuwen bevestigd: dat de Heere niet verlaat degenen die Hem zoeken. Zoo onveranderlijk als God zelf is, zoo onveranderlijk is ook Zijn Woord. En in dat Woord slaat het met onuitwischbare letteren geschreven: die den Heere zoeken, zullen Hem vinden. Zelfs onze ontrouw kan de trouwe Gods niet te niet maken. Wie den Heere kennen, weten dan ook, wie en wat God is voor degenen die Hem vreezen en liefhebben. Dit deed één van Israëls profeten getuigen: als ik in duisternis zal gezeten zijn, zal de Heere mij een licht zijn. Hoe onwaardig, dood- en doemschuldig zij zijn in zichzelve, om Zijns naams en om Zijns verbonds wil gedenkt de Heere aan hen die op Zijnen Naam vertrouwen. Al worstelt ge dan met tegenspoeden en rampen, en al loopt Gods weg met u gedurig door diepe dalen en over hooge bergen, als ge maar des Heeren naam kent, zult ge kunnen instemmen met de belijdenis’ van alle oprecht geloovigen, die zegt: „en al het kwaad dat mijn hemelsche Vader mij in dit jammerdal toeschikt, zal Hij mij ten beste keeren, want Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader!” In die kennis van en dat vertrouwen op den Heere ligt het geheime kapitaal waaruit de geloovige leeft. De rente van dit kapitaal is juist zoo groot als door de behoefte van dit tijdelijk leven wordt vereischt. Zegent God u dan met tijdelijke goederen, met wetenschap en gaven, gij zult op deze dingen uw vertrouwen niet stellen, maar den Heere erkennen in en voor alles, zonder daarbij uit hef oog te verliezen, dat ge van alles Gode rekenschap schuldig zijt. Behaagt het daarentegen den Heere u een klein en sober deel te geven van aardsche goederen, vertrouwende op uwen God zal het u aan ’t noodige niet ontbreken. Ook in het kleinste en geringste kan de Heere een verborgen zegen geven. Dan wordt het kleinste zelfs nog groot. Durven spotters dan soms vragen, als ge in beproeving, in zeer zware beproeving komt: waar is uw God? dan moge dit uwe ziele smart veroorzaken, dat honen en lasteren van uw Ontfermer, maar gij zult in den Heere gesterkt, ervaren dat God in zes benauwdheden redt en in de zevende niet laat omkomen.
Reeds David, die onder de oude bedeeling leefde, wist het, dat er een Koning was gezalfd over Zion, den berg van Gods heiligheid. Om Zijns Gezalfden wil kan de Heere niet verlaten degenen die Hem zoeken. Als God de Heere tot Zijn Israël zegt: „Ik ben de Heere uw God”, dan ligt daarin voor het Verbondsvolk de aanwijzing van den onuitsprekelijken rijkdom der genade waarin dat volk in onderscheiding van alle andere volken der aarde deelt. En als we onder de nieuwe bedeeling levende, een Paulus hooren gewagen van de genade Gods in Christus Jezus, wekt hij de Christenen uit de Hebreen op om met vrijmoedigheid toe te gaan tot den troon der genade. In Christus den Middelaar des Verbonds is die toegang voor armen en ellendigen ontsloten.
Die Gods naam kennen, weten niet alleen hoe, maar ook waartoe de Heere Zich heeft geopenbaard. Waar de oefening plaats heeft in het geloofsvertrouwen, grondt zich dit niet op inbeelding of ijdele overlegging, maar op de openbaring Gods. Daarom is in dit vertrouwen zulk eene kracht en onuitputtelijke vertroosting. De openbaring Gods toch is zoo rijk en zoo uitgebreid. In de kennis van God worden we nooit uitgeleerd. De uitnemendste aller stervelingen moet met een Paulus nog zeggen: Wij kennen ten deele. Maar ook deze kennis is voor oefening en uitbreiding vatbaar. En vergeten we het nooit: het geloofsvertrouwen staat met de mate van onze geloofskennis in het nauwste verband. Zoo is er dan door onze oude godgeleerden ook altijd onderscheid gemaakt tusschen een toevluchtnemend en een meer verzekerd geloofsvertrouwen.
Spreekt iemand van zijn vertrouwen op den Heere, de vraag is dan: waarop grondt zich dit? Groote woorden zijn altijd nog geen groote zaken. Toch gevoelt ieder: om de kracht en de vrucht dezer waarheid te kennen en te genieten, is noodig dat men rekenschap kan geven als naar gronden wordt gevraagd. David wist het, wat het was op den Heere te vertrouwen. En hoe menigmaal hierin ook beproefd, hij heeft daarin volhard ten einde toe. Tegenover al de aan-lokselen der wereld, de listige omleiding des duivels, ja tegenover alles wat er op uit is om de oprechten van God, van Zijn Woord en van Zijn dienst af te trekken, is de keuze hunner ziel beslist en blijven zij in hun voornemen om bij den Heere te blijven, standvastig. Met Jozua zeggen zij: ik en mijn huis, wij zullen den Heere dienen. Laten anderen dan vermelden van paarden en wagens, maar zij zullen vermelden den naam des Heeren huns Gods. Zoo teekent zich al het ware volk van God. Dat vertrouwen op den Heere is het kenteeken waardoor zij inwendig onderscheiden zijn van alle anderen.
Met dat verborgen sieraad der heiligen geniet Gods kind troost in droefenis, ontvangt het kracht in zwakheid, en ontvangt uit de volheid Gods genade voor genade. In God is al mijn heil, mijn eer — ziedaar het antwoord op de vraag, welke bate de ziel die op den Heere vertrouwt, van haar geloof trekt. Die bate of vrucht strekt zich uit tot het tegenwoordige en het toekomende leven. Daarmee zijt ge veilig tegen alle kwaad en behoeft ge niet te vreezen, want die God op wien ge vertrouwt, zal de Zijnen leiden tot aan en tot over den dood. Ach, hoe arm en ongelukkig is de mensch die van dit kennen en vertrouwen vreemd, niet anders weet dan te steunen en te leunen op dingen die aan brooze rietstaven gelijk zijn. Alle valsche troost zal in de ure der beproeving beschamen. De wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid, maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid. Welgelukzalig allen die op Israëls God vertrouwen!

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1903

De Wekker | 4 Pagina's

Kennen en vertrouwen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1903

De Wekker | 4 Pagina's