Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In Christus geheiligd (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In Christus geheiligd (III)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben wij in de voorgaande stukken aan getoond dat noch de historie onzer liturgie noch de geest en letter van ons doopsformulier op eene inwendige heiligheid wijzen, maar duidelijk aantoonen, dat onze vaderen met de uitdrukking „in Christus geheiligd” eene Verbondsheiligheid bedoelden, thans willen wij de eerste vraag aan de ouders gedaan in het doopsformulier nog eens nader bezien. Het begin dier vraag luidt: „Hoewel onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerhande ellendigheid, ja der verdoemenis zelve onderworpen.” Welke kinderen worden hier bedoeld? De vraag zegt: Onze kinderen, dat zijn dus de kinderen der gemeente, het zaad der kerk. De ouders worden er dus aan herinnerd in welk een rampzaligen toestand hunne kinderen zich bevinden, dat zij in Adam verloren zijn en niet alleen aan den dood maar zelfs aan de verdoemenis zijn onderworpen. In één adem echter wordt er bijgevoegd of die ouders nu niet gelooven en bekennen dat zij in weerwil van dien rampzaligen staat toch in Christus geheiligd zijn. Dat „zij” slaat dus terug op onze kinderen, het zaad der kerk, dus dezelfde kinderen in het eerste lid der vraag bedoeld. Van dat geheele zaad der kerk bekennen dus de ouders dat het der verdoemenis onderworpen en nochtans een geheiligd zaad is. Werd nu met dat „geheiligd” eene inwendige heiligheid bedoeld, dan zouden de ouders moeten bekennen dat al het zaad der kerk verloren in Adam, maar tevens wedergeboren is, want zij bekennen het van „onze kinderen” in het algemeen. Niemand toch heeft het recht te zeggen dat het „zij die in Christus geheiligd zijn” in beperkter getal mag genomen worden, dan het „onze kinderen” in het eerste lid der vraag. Alzoo zouden dan onze vaderen geleerd hebben dat al het zaad der kerk wel in Adam gevallen ligt, maar zij ook allen weder geboren zijn. Dit nu is in strijd met de H. Schrift en is door onze vaderen nooit geleerd. En daarbij: welk ouder zou zulks kunnen en durven bekennen? Neen, zegt de voorstander van de onderstelde wedergeboorte bij den Doop; wij erkennen ook niet dat al onze kinderen inwendig geheiligd zijn, wij onderstellen het slechts. Indien dit waar is, dan vraagt men den ouders te veel bij den Doop. Dan moest hij, die bij „in Christus geheiligd” aan eene inwendige heiligheid denkt, slechts vragen: Hoewel onze kinderen enz. … of gij niet veronderstelt dat zij in Christus geheiligd zijn.
Onderstellen is echter geheel iets anders dan bekennen. Onderstellen wil zeggen: het er slechts voor houden, hoewel men het niet als zeker kan aannemen, bekennen is: verklaren dat het zoo is. De eerste vraag van het doopsformulier echter onderstelt niets, maar verklaart dat onze kinderen, dus al het zaad der gemeente, geheiligd zijn, en daarmede kan dus niet anders dan eene verbondsheiligheid bedoeld worden, gelijk ook blijkt uit het slot der vraag: en daarom, d. i. omdat zij in het verbond begrepen zijn, en niet omdat zij wedergeboren zijn, als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen. Niet om eene inwendige heiligheid, maar om hun verbondsheiligheid, dat is, om hun aan God gewijd zijn, om hun behooren tot het Verbond, zijn zij lidmaten der gemeente.
Nog een andere reden is er, waarom wij hier niet aan eene inwendige heiligheid denken. In de eerste vraag worden de ouders onderzocht omtrent hun doopsbegrip. En wordt gevraagd naar den grond, waarop zij den doop van hun kind begeeren. Die grond is: het geheiligd zijn in Christus. Beteekent dit nu eene inwendige heiligheid of wedergeboorte, welke verondersteld wordt, dan is het mogelijk dat die wedergeboorte ontbreekt en zij zal ook bij velen ontbreken. Dan is de grond van den kinderdoop eene veronderstelling, een misschien en wordt hij toegediend zonder eenig fondament. Is die grond echter dat zij uitwendig geheiligd zijn, dat zij kinderen des Verbonds zijn, dan stemt die grond overeen met de Gereformeerde Doopsleer van onzen Catechismus, welke zegt dat men de jonge kinderen der gemeente zal doopen, omdat zij zoowel als de volwassenen in het Verbond Gods en Zijne gemeente begrepen zijn.
En al is nu voor den Kenner der harten en Proever der nieren alleen het geestelijk zaad Abrahams het ware Verbondsvolk, uitwendig is al het zaad Abrahams in het Verbond begrepen, en de bediening van het Verbond moet geschieden aan allen die uitwendig bekend worden als bondelingen. Daarom noemt de Heere ook de kinderen van een zondig en van God afhoereerend Israël nog Zijne kinderen, omdat zij levende onder het Verbond, ook het teeken des Verbonds droegen. In Gods verbond begrepen te zijn, of m. a. w. in Christus geheiligd te zijn, is de grond van den kinderdoop en niet eene inwendige heiligheid die slechts verondersteld wordt. Daaraan hebben onze vaderen bij dat „in Christus geheiligd” nimmer gedacht.

D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1903

De Wekker | 4 Pagina's

In Christus geheiligd (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1903

De Wekker | 4 Pagina's