Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Onderzoekt de Schriften.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Onderzoekt de Schriften.”

8 minuten leestijd

Ev. v. Joh. 5 : 39a.

Niet allen die in het bezit zijn van de Heilige Schrift maken er gebruik van. En bij het gebruik maken van de H.S. is het de vraag hoe men die gebruikt. In een menigte van gezinnen zal men bij nader onderzoek nog een Bijbel vinden, die wellicht als erfstuk nog zuinig wordt bewaard, maar helaas nooit wordt gelezen. Er zijn zelfs gezinnen waar men nog een Bijbel kan vinden, die alleen als pronkstuk dienst doet.
Gebruikt men Gods Woord nog, dan vindt men bij de vraag hoedanig dit gebruik is, de grootste verscheidenheid: geregeld en ongeregeld, eerbiedig en oneerbiedigen. Dat alle gebruik van de Heilige Schrift niet hetzelfde is, blijkt allerduidelijkst uit de Joden tot wie de Heere Jezus in ons tekstverband het woord richt. Zegt de Heere tot hen: „onderzoekt de Schriften”, dan wijst het verband dezer woorden aan, dat het woord „onderzoekt” niet in gebiedenden zin moet genomen worden. Immers het bewijs wordt in het voorgaande duidelijk geleverd, dat zij wel onderzoekers der Schriften waren. De zin wordt dan ook veel duidelijker als we dit woord opvatten als een erkenning van hetgeen de Joden als zoodanig deden. Zij waren in het bezit van die Schriften (natuurlijk van het Oude Testament,) en meenden, omdat ze die Schriften hadden en naar het vleesch kinderen en afstammelingen waren van Abraham, dat zij het eeuwige leven zouden beerven. Zij waren in zeker opzicht zulke onderzoekers der Schriften, dat zij in allerlei haarkloverijen zich verdiepten. En toch leert ons de geschiedenis, dat hun onderzoek niet het ware was. Anders toch zouden zij niet geweigerd noch geaarzeld hebben om Christus als den waren, als den van God beloofden Messias te erkennen. Dan zouden zij zich niet aan Hem gestooten hebben als aan een steen des aanstoots en een rots der ergenis. Christus toch was de Steen van God in Sion gelegd. Van Hem getuigt de Schrift: die in Hem gelooft zal niet beschaamd worden.
Jezus spreekt het dan ook zoo duidelijk mogelijk uit, dat het de Schriften zijn, die van Hem getuigen. De rol des boeks is met Zijn Naam vervuld. Van voren tot achteren, Mozes, de Profeten en de Psalmen, overal wijst de Schrift heen naar den Verlosser die komen zal.
Zoowel van het Oude als van het Nieuwe Testament kan gezegd worden, dat Christus het middenpunt, de hoofdinhoud is. Van af de belofte in het Paradijs door God gedaan van het Zaad dat komen zal, tot op Maleachi, die in de Zon der Gerechtigheid de heerlijkheid van den komenden Messias zijnen tijdgenooten voorspelt, loopt door al de Schriften des Ouden Testaments een gouden draad van aanwijzingen, beloften en voorzeggingen, welke alle heenwijzen naar Hem, in wien dat alles vervuld wordt in de volheid des tijds.
Christus was het voorwerp van de geloofsverwachting van Patriarchen en Profeten. Al de offeranden en plechtigheden der Wet, wezen op Hem. Al de Mozaïsche instellingen waren rijk aan afbeeldingen van het heil dat eens in ’t volle licht der goddelijke openbaring zou worden aanschouwd. Bij opklimming wordt de belofte Gods aangaande den Verlosser die komen zal steeds duidelijker. Van Israëls lof- en feestliederen is die belofte steeds de grondtoon. Een Profeet als Mozes zal de Heere uit het midden des volks verwekken. Een Priester naar de ordening van Melchizedek zal opstaan, die Priester zal zijn in der eeuwigheid. En als de dichter-profeet in den koningspsalm de heerlijkheid van Sions Vorst bezingt, dan heet het: Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen, genade is in uwe lippen uitgestort. De paaschlammeren, al de eeuwen door geslacht, moesten het volk der belofte herinneren aan de waarheid dat zonder bloedstorting geen vergeving was, ofschoon het bloed van stieren en bokken de zonde niet kon wegnemen.
Tot in bijzonderheden wezen daarenboven de Schriften des Ouden Verbonds aan den tijd wanneer, de plaats waar, de omstandigheden waaronder de Christus zou worden geboren. En toen dit alles in Gods eeniggeboren Zoon was vervuld en Christus de Heere onder Zijn eigen volk Israël optrad en door teekenen en wonderen Zijn woord bevestigde, dat Hij van den hemel nedergedaald als de Zoon des menschen nu gekomen was om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was, kenden de Joden Hem niet, van Wien al de Schriften getuigden.
Wederom zijn vele eeuwen en geslachten voorbijgegaan.
Naast het Oude hebben we ook het Nieuwe Testament. En van al de Schriften geldt het woord: „de heilige mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.”
Tegenover de vele verwerpers en verachters van Gods heilig Woord zijn er ook nog betrekkelijk velen, die dat Woord hebben en gebruiken. Van hen kan dus gezegd: zij onderzoeken de Schriften. Maar gelijk in betrekking tot de Joden van weleer, is het voor hen die zich Christenen noemen, niet minder een vraag van de hoogste beteekenis: hoe leest, hoe onderzoekt gij? Ook van de Nieuw-Testamentische Schriften kan gezegd worden, dat zij getuigen van Christus. De noodzakelijkheid, de dierbaarheid, de genoegzaamheid, van den Zaligmaker wordt daarin allerduidelijkst voorgesteld.
De allergewichtigste levensvragen worden in des Heeren Woord beantwoord. De allerkostelijkste schatten worden daarin aangewezen en verkrijgbaar gesteld. In Christus woont al de volheid der Godheid lichamelijk.
Die Christus zoekt, mits hij zoekt op de rechte wijze, zal Hem vinden. En die Hem vindt, die vindt het leven. Met voorbeelden wordt het aangewezen en opgehelderd hoe een zondaar Christus kan vinden. Den waren zoekers wordt van ’s Heeren wege het vinden verzekerd. Van daar dat niets gemakkelijker te verdedigen is dan het onderzoeken der Heilige Schrift.
Dat heeft geen aanbeveling van menschen van noode. Gods Woord is daar ver boven verheven. Toch wordt nog zoo vaak de klacht geuit: ik heb al zoo lang en zoo veel gezocht, en nog heb ik Hem niet gevonden, Die voor den tijd en de eeuwigheid zoo onmisbaar is. Vergeten we daarbij niet, dat het woord hier door onderzoeken vertaald beteekent een ernstig, nauwkeurig naarstig zoeken. Een zoeken met volharding, gelijk zij doen, die naar goud en schatten zoeken.
Wat wordt er gegraven en gedolven, gezwoegd en gezweet om aardsche schatten. En wat hebben zij, in wier ziele een levendige behoefte wordt gewerkt door den Heiligen Geest, een honger en dorst naar die hemelsche spijs en drank, waardoor reeds zoovele duizenden zijn gevoed en verkwikt ten eeuwigen leven.
Wat zouden zij, voor wie de tijd en gelegenheid voor eeuwig is voorbijgegaan, met beide handen naar den Bijbel grijpen, als hun daartoe nog eenmaal de gelegenheid werd gegeven. Maar neen, er zal na dezen tijd geen tijd meer zijn om te zoeken, en dus ook geen gelegenheid, geen mogelijkheid meer zijn tot vinden. Daarom wordt in de Heilige Schrift door den Heere zoo ernstig aangedrongen, om toch den tijd der genade, ons zoo genadig verleend, waar te nemen. Waar de kennis van Gods Woord ontbreekt, dwaalt men om als in een woestijn, zonder ooit in het beloofde land te zullen komen. Wie niet door het licht in Gods getuigenis ontstoken, komt tot de Ark der behoudenis, tegen dien zal eenmaal het licht der waarheid getuigen. In het bezit te zijn van Gods Woord is op zich zelf genomen eene groote weldaad. Dat Woord geregeld, eerbiedig, biddend te onderzoeken is uitnemend. Maar niemand stelle zich gerust, voor hij door Gods genade zeggen kan, Jezus gevonden te hebben als Zijn Zaligmaker. Met Hem als met de Parel van groote waarde zijt ge eerst vroolijk gelukkig. Niets slaat de duivel meer tegen, dan het zoeken naar Hem.
Der uitvluchten en der verontschuldigingen bij menschen, als het daarop aankomt, is geen einde. Alleen door het geloof worden alle bezwaren en ook alle twijfel overwonnen. Al hadt ge dan, naar het schijnt ook nog zoolang te vergeefs gezocht, dan houdt ge desniettegenstaande aan met volharding. Eén lichtstraal slechts van den Heiligen Geest, en de Schrift gaat u open als het kabinet, gelijk de ouden het wel uitdrukten, vol met onbeschrijfelijke schatten. Tijdens Jezus’ omwandeling op aarde geloofden verreweg de meeste Joden niet in Hem. Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren. Toch verhinderde dit de oprecht geloovigen niet, om dien verachten Nazarener te volgen, te gehoorzamen, lief te hebben en volkomen op Hem te vertrouwen. Geplaatst voor de vraag, toen zoo velen van Hem teruggingen: Wilt gijlieden ook niet weggaan? zeiden de discipelen: Tot wien zullen we heengaan? ze kenden geen ander, er was ook geen ander Jezus, bij wien de woorden zijn des eeuwigen evens. Daarom:

„Gij die God zoekt in al uw zielverdriet,
Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vroolijk leven,
Nooddruftigen veracht Zijn goedheid niet,
Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven”.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1903

De Wekker | 4 Pagina's

„Onderzoekt de Schriften.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1903

De Wekker | 4 Pagina's