Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Landshistorie 107

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Landshistorie 107

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

107.
De dood van bisschop Guy maakte de keuze van een nieuwen bisschop noodzakelijk.
De graaf van Holland, onze Willem III, deed, wat hij kon, om zijn invloed op het bisdom niet te verliezen.
Had Holland vroeger steeds Utrecht als vijand moeten beschouwen, na Guy’s optreden was die verstandhouding geheel veranderd.
Hoe verheugden zich de Hollanders daarin!
Zou het zoo blijven?
Dat hing van den nieuwen bisschop af.
Daarom trachtte Willem de Stichtsche geestelijkheid tot een hem welgevallige keuze te bewegen.
Hij stelde haar zijn bloedverwant, Frederik van Zierik voor.
Die zou evengoed als zijn oom Guy hem vriendschappelijk gezind zijn.
Zijn toeleg gelukte.
Hij bereikte zijn doel.
Als de geestelijkheid tot stemming overgaat, verwerft Frederik van Zierik de meerderheid.
Hem wordt de bisschopsstaf toevertrouwd en de mijter op het hoofd gedrukt.
Of onze graaf zich verheugde!
Deze keuze was hem zelfs nog liever, nog aangenamer dan die van Guy.
Want Frederik zou nog meer aan zijn leiband loopen.
Frederik stond niet vast op eigen beenen.
Feitelijk kwam de heerschappij over Utrecht aan Willem III.
Er is nog een schrijven van Frederik, van het jaar 1320, een duidelijke brief, waarin de aanstelling van geheime raden staat vermeld, welke raden door onzen graaf waren benoemd.
Diezelfde brief behelst de belofte, dat de bisschop ’s graven goedvinden in alles zal volgen.
Meer ondergeschikt kon Frederik zich niet houden.
Nu bleef er nog slechts een erfvijand over.
Dat was Vlaanderen.
Met bitterheid in het hart was door Willem in 1310 het verdrag met Robert van Vlaanderen geteekend.
Het vernederde onzen graaf.
Eenmaal zou de tijd aanbreken, dat de Hollanders zich zouden wreken.
De gelegenheid deed zich spoedig op.
Vooral met het oog op het gevaar, dat ons steeds van de zijde van Vlaanderen dreigde, hadden wij ons nauw aan Frankrijk verbonden.
Indien dat rijk in oorlog geraakte, waren wij verplicht tot bijstand.
Daar breekt een oorlog uit tusschen Frankrijk en Vlaanderen.
Lodewijk X, koning van Frankrijk, zendt dadelijk bericht naar graaf Willem III.
Hij verzocht hem eenen inval in Vlaanderen te doen.
’t Was in het jaar 1315.
Oogenblikkelijk stelde Willem alles in het werk om een flink leger op de been te brengen.
Hij verzamelde rond zich vele Hollanders, Friezen, Henegouwers en zelfs Franschen.
Te water ging de tocht naar Vlaanderen, over de Schelde.
De Fransche koning was met zijn legerscharen het vijandelijke gewest reeds binnengetrokken, waar hij niets kon uitvoeren; hevige stormen en geweldige piasregens beletten hem het voortgaan, ja, dreven hem naar Frankrijk terug.
Willem belegerde toen Rupelmonde.
Daar hoorde hij vanden aftocht des konings.
En hij vernam nog meer.
De kost was verloren.
Vlaamsche schepen hadden de Hollandsche vaartuigen met mondbehoeften voor ons leger opgelicht.
Bij Rupelmonde stormde en regende het ook.
En dan geen eten!
Wie houdt het vol?
Ons verwondert het niet, dat ons leger ook aftrok, onderweg nog eenige plaatsen langs de Schelde en van het land van Waas verwoestende.
Zonder verlies zagen onze soldaten Holland terug.
Er is in onze dagen, in dezen tijd, een gejammer, en geklag over den zomer, die in 1903 vervloot.
Een dergelijke koude en natte zomer heugt niemand.
Wij hoorden zelfs beweren, dat onze geschiedrollen van zoo’n slechten zomer niet reppen.
Of ’t waar is?
Wij pennen het volgende uit onze historiebladen over:
„De zware regens, die dezen tocht gestremd had, deed, hier en omtrent, groote schade.
Hij was oorzaak, dat het graan niet tot rijpheid kwam en op het veld verrotte: waarop groote duurte en eene hevige pestziekte volgde.
Men vindt aangeteekend, dat niet alleen de armen, in dezen bangen nood, verwaarloosd werden en bij menigten op de straten versmachtten, maar dat ook bloedvrienden, ouders en kinderen, ja echtgenooten zelve elkander schuwden en den noodigen onderstand weigerden.
De armen sloegen ’t vleesch van doode krengen rauw te lijve.
En in zeker Hollandsch dorp werden de kikvorschen, toen veel ongewoner voedsel dan nu, bij sommigen uit de poelen gehaald en gegeten.
„Doch ’t is opmerkelijk, dat de Hemelsche Voorzienigheid deze tijden van jammer binnen weinige maanden zoo t’eenemaal deed verdwijnen, dat men zekere maat rogge voor 15 penninge kocht, vroeger 5 maal zoo duur betaald.”
Die goede oude tijd liet ook wat te wenschen over.
Ds. J. Schotel

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Landshistorie 107

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1904

De Wekker | 4 Pagina's