Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opgewekt om onze rechtvaardigmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opgewekt om onze rechtvaardigmaking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 4:25b.

Eén der heerlijkste gebeurtenissen, welke ooit op deze aarde hebben plaats gehad, is door de Christelijke Kerk op ons Paaschfeert wederom feestelijk herdacht. De opstanding van den Heere Jezus Christus uit de dooden was het veelomvattend onderwerp, waarop in menigte van talen, onder zooveel verschillende volken, is gewezen, als op de waarheid, welke de hoeksteen is waarop geheel het gebouw van Christus’ Kerk rust. Was Christus niet opgestaan, dan was onze prediking, dan was ook ons geloof ijdel, dan waren ook verloren onze in Christus ontslapenen.
Voor den geloovige ligt in het feit van Christus’ glorierijke opstanding de grond voor de blijde hoop der eeuwige heerlijkheid.
Schoon wijst de apostel Paulus dit aan, als hij handelt over de rechtvaardiging des zondaars voor God en in verband hiermede de vraag bespreekt, hoe de mensch voor God gerechtvaardigd wordt. Met de voorbeelden van David en Abraham bewijst Paulus dat de mensch gerechtvaardigd wordt uit het geloof en niet uit de werken. David spreekt den mensch zalig wien God de zonden niet toerekent. En van Abraham heet het: hij geloofde God en dit is hem tot gerechtigheid gerekend. De sluitrede welke de apostel hieruit trekt, lezen we in deze woorden: „Nu is het niet om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is, maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk, dengenen die gelooven in Hem, die Jezus, onzen Heere, uit de dooden opgewekt heeft; Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.” Met deze laatste woorden wijst de apostel de Romeinen op de uitnemende vrucht van Christus’ opstanding.
Het gestorven zijn en de opwekking uit de dooden staan met elkander in ’t nauwste verband. Christus stierf alleen om de zonde van anderen, namelijk van Zijn volk. Petrus schrijft aan de geloovigen: „Hij heeft onze zonden in Zijn lichaam gedragen op het hout.” En dat Hij door God den Vader is opgewekt, moest evenzeer dienen tot heil en zaligheid van allen die in Hem gelooven.
Over het verschil tusschen opwekking en opstanding spreken we nu niet. De éénheid des Vaders en des Zoons wordt ook hierin gezien. Christus staat op door Zijn eigen goddelijke kracht, maar aangemerkt als Middelaar, wordt Hij ook opgewekt door de kracht des Vaders. En waar Paulus nu op de uitnemendheid Zijner Middelaarsverdienste wil wijzen, spreekt hij in dit verband van opwekking en niet van opstanding. Van den Vader gegeven tot Middelaar en Zaligmaker, is in de opstanding des Heeren het schoonste bewijs geleverd, dat de Vader het offer door den Zoon gebracht, heeft aangenomen, dat de gerechtigheid Gods is voldaan. Daarom wordt Christus, die zich heeft overgegeven tot in den dood, nu ook opgewekt en verheerlijkt. Nu de schuld Zijner geloovigen is betaald, moet de Borg daartoe opgetreden, ook in vrijheid worden gesteld.
Dood en graf kunnen Hem niet houden. De Schrift wordt vervuld. Gods Heilige ziet geen verderving. Uit de dooden opgewekt, openbaart Christus de Heere zich in heerlijkheid, als de Vorst des levens, die den dood te niet gedaan, het leven en de onverderfelijkheid aan het licht heeft gebracht. Met eere en heerlijkheid gekroond deelt niet slechts de Middelaar in de vrucht van Zijn volbrachte werk, maar komt dit, gelijk de apostel het hier aanwijst, ook Zijn geloovigen ten goede. Moest al de vernedering en al het lijden van Christus dienen om de zaligheid voor de Zijnen te verwerven, het is niet minder noodzakelijk dat de nu verworven zaligheid ook wordt toegepast. Opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Nooit zal iemand met minder woorden grooter weldaad kunnen omschrijven. De voorwerpen welke Paulus hier als de gerechtvaardigden onder den aandacht heeft, zijn van nature zondaren gelijk alle anderen. Ook zij hebben in Adam gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Maar God heeft zich hunner ontfermd. De genade des geloofs heeft hen met Christus vereenigd, zoodat zij ééne plant met Hem geworden zijn, zoo in de gelijkmaking Zijns doods als in de gelijkmaking Zijner opstanding. En op de vraag wat nut zij nu trekken uit de opstanding van Christus, luidt het antwoordt, niet slechts door een enkele, maar door geheel Christus’ kerk op die vraag gegeven aldus: „Ten eerste heeft Hij door Zijne opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijnen dood ons verworven had, konde deelachtig maken. Ten andere worden wij ook door Zijne kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding.” Zoo spreekt geheel de kerk in één harer belijdenisschriften. (Heid. Cat). Al die uitgebreide vrucht van Christus’ opstanding is geput uit dat apostolische woord: opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Gelijk Christus niet voor allen, hoofd voor hoofd, geleden heeft en gestorven is, zoo is Hij ook niet voor allen opgewekt. Hij maakt Zijn volk zalig van hunne zonden. Het veelbeteekend „onze” moet hier niet naar willekeur, maar naar de bedoeling van den heiligen Schrijver worden opgevat. Die bedoeling is duidelijk aangewezen in Hoofdst. 1 : 7, waar we het adres lezen van dezen brief van Paulus. „Geliefden Gods en geroepene heiligen”, die zijn het, van wie Paulus met insluiting van Zijn eigen persoon, getuigt dat Jezus de Heere tot hunne rechtvaardigmaking is opgewekt.
Deze, met de geloovigen van alle eeuwen en van alle plaatsen, zien alzoo in den opgewekten Christus het belichaamde antwoord op de vraag: hoe zij rechtvaardig voor God kunnen zijn. Dat doet een Petrus in lof en aanbidding getuigen: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. En geen wonder: wie gerechtvaardigd is van de zonde, die heeft vrede met God. Zulk een kan met Paulus de gansche wereld met alle hellemachten uitdagen en zeggen: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkoren Gods? In den opgewekten Christus wordt de kwitantie, wordt de kwijtbrief van hun schuld door de geloovigen aanschouwt, als maar het geloof op de rechte wijze mag werkzaam zijn.
Gelijk ge dan in den gekruisten Christus uw zonden aan het kruis genageld ziet, waar het vloekvonnis der zonde verscheurd en vernietigd wordt, zoo ziet ge in den verheerlijkten Immanuel het leven en de zaligheid niet slechts voor u verworven, maar gij geniet aanvankelijk door het geloof de voorsmaken der eeuwige gelukzaligheid.
Niets toch kan den mensch meer drukken en benauwen, dan het gezicht en het gevoel van schuldig te zijn tegenover den heiligen en rechtvaardigen God. Dat is het, wat het leven en het sterven van den onbekeerden mensch tot een hel kan maken. Maar nooit kan ook grooter vreugd en blijdschap door een arm zondaar worden gesmaakt, dan bij helder geloofsgezicht, dat God uit genade om Christus’ wil zijn schuld en zonde heeft weggenomen, en dat hij Christus deelachtig zijnde nu in Hem zijne rechtvaardigheid voor God heeft. Met Christus gestorven en met Hem opgewekt, zoo vat gij dan als in een tweetal woorden saam, wat ge in Christus bezit, als verdienende oorzaak uwer zaligheid.
Welk een stof tot vreugde was de opstanding des Heeren voor de discipelen en de discipelinnen des Verheerlijkten. En als weldra de apostelen optreden met de prediking van het evangelie, beginnende van Jeruzalem, zien we hen steeds als predikers van den levenden Christus getuigenis geven van de opstanding des Heeren. Zelfs als Paulus door den Heiligen Geest bevelen geeft aan Timotheus, hoe hij door getrouwe en bekwame menschen het evangelie moet verbreiden, zegt hij met nadruk in datzelfde verband: „Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.” Wat voor geheel de kerk alzoo van het allergrootste belang is, dat is tevens voor ieder geloovige in ’t bijzonder van de grootste beteekenis. Wie hier omtrent onkundig is, kan onmogelijk ware troost bezitten. En wat baat het nu den mensch, of hij al hoop koestert op de zaligheid, als men voor die hoop geen enkelen grond kan aangeven. Beide in leven en in sterven is in dit ééne, hier door Paulus genoemd, alles begrepen, wat ons arme zondaren noodig is. Bij geloovige toeeigening van Christus en al Zijne weldaden, hangt alles aan de juiste gebruikmaking van dat „opgewekt om onze rechtvaardigmaking” Nooit kan dan ook naar waarde gezegd, hoe dierbaar Christus den geloovigen is, het is met woorden niet uit te spreken. Slechts in beginsel wordt dat hier gekend. Eerst hiernamaals zal dit in al de kracht van het woord worden geopenbaard, als al de gekochten door het bloed des Lams den driemaal Heilige eer en aanbidding zullen toebrengen tot in eeuwigheid.
Alleen door zaligmakende kennis van Christus is het mogelijk iets van deze verborgenheid der godzaligheid te verstaan. Historische kennis is onmisbaar, maar ongenoegzaam tot zaligheid. Alleen zaligmakende, of gelijk men het ook noemen kan geloofskennis, doet door al Zijne vernederingen heen, Christus kennen als den Eeniggeborene van den Vader, vol van genade en waarheid. Door diezelfde geloofskennis ziet Maria Magdalena zooveel dierbaarheid in Christus, dat zij Zijne voeten wil aangrijpen, en zelfs een Thomas roept dan bij het zien van den Heere uit: Mijn Heere en mijn God! Levens- en stervenstroost ziet en smaakt Gods kind in en door het geloof in die alles omvattende daad: Christus gerechtvaardigd en Zijn volk in Hem. En al de kracht, zoo noodig om den goeden strijd des geloofs te strijden, om de wereld en al hare begeerlijkheden, om Satan met al zijn macht te overwinnen, is alleen te zoeken in Hem, door Wiens kracht we zoeken de dingen, die boven en niet die beneden zijn.
Wie kracht en troost zoekt buiten Christus, wordt altijd teleurgesteld en moet noodwendig bedrogen uitkomen. Elk wapen waarmede gij den vorst der duisternis wilt bestrijden, zal u uit de hand geslagen worden. Elke grond, waarop gij meent, buiten Christus, vastigheid gevonden te hebben voor uwen voet, zal onder u wegzinken. Telkens als ge denkt de kust van het Vaderland der ruste in ’t gezicht te krijgen, zult ge weldra gewaar worden, dat uw scheepje door vloed en storm geteisterd steeds verder weggeslagen wordt. Alleen in Christus voor God gerechtvaardigd, kunt en moogt ge roemen in de genade van onzen Heere Jezus Christus.
Dan ligt de grond uwer zaligheid niet in, maar buiten u. Dan zoekt ge niet of ge ook zelf nog iets hebt tot afdoening van de schuld bij God gemaakt. Wel staat ge dan naar volmaking en jaagt ge dan met een Paulus naar het wit van den prijs der roeping Gods. Maar dat doet ge niet ter uwer rechtvaardiging voor God, maar alleen uit het beginsel der zuivere liefde Gods uitgestort in uw hart door den Heiligen Geest. De bewustheid hiervan te bezitten is genoeg om voor de poorten der eeuwigheid gekomen, stervende in uw zwanenzang Paulus na te jubelen, ter verheerlijking van uw Ontfermer: Opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Opgewekt om onze rechtvaardigmaking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1904

De Wekker | 4 Pagina's